9.6.09

Over Louis Van Haecke, kapelaan van de Heilig Bloed Kapel, model voor de satanische kanunnik Docre in J.K. Huysmans' roman "Là-bas"






Louis Van Haecke schreef een boek over het Heilig Bloed van Brugge... en dat boek eindigt met dit raadselachtige gedichtje, dat onwillekeurig herinnert aan de merkwaardige codes in de boeken en documenten van zijn tijdgenoten Boudet en Saunière...



Uit "Het Bloed van het Lam":

‘In Brugge,’ schreef Ludwig Klein aan zijn leermeester en opdrachtgever, ‘strooien de klokken “de stof van klanken, als dode as van eeuwen” uit, en speelt de beiaard niet voor het nieuw aangebroken uur, maar voor “de dood van het uur”. Zo staat het te lezen in een curieus manuscript van één van de schrijvers met wie ik hier contact heb gezocht. Het boekje heet Bruges-la-Morte en de schrijver Georges Rodenbach. Het verhaal baadt in dezelfde sfeer van voze romantiek, die ook de stad typeren.’
Ondeugd en verderf sluimerden achter de gothische gevels van een fabuleus operadecor. Ludwig citeerde in dat verband de dichter Karel Van de Woestijne: ‘Hoe in deze stad van de katholieke God ook, en met dezelfde zonden van vratige gulzigheid achter schijnheilige gevels en onkuisheid in stijfstemmige kledij, de Satan huist die ter xve eeuw de festijnen bereidde en de ontucht leidde aan ’t Hof van Bourgondië.’
Het behoorde tot de eerste opdracht van Ludwig Klein door te dringen in het artistieke en literaire milieu dat Brugge in die dagen als schuilplaats of uitvalsbasis gebruikte. Zo raakte hij in de lente van 1891 ook ‘bevriend’ met Joris-Karl Huysmans, ‘de enige zoon van een Nederlander en een Française, geboren in Parijs in 1848. Het schijnt dat hij heeft gewerkt als ambtenaar bij het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij rapporten moest schrijven voor de Sureté. Hij maakte deel uit van de kring rond Zola, heeft al enige werken gepubliceerd en doet momenteel onderzoek in Brugge, naar het satanisme, voor een nieuwe roman die Là-bas zal heten.’
Het onderzoek dat Huysmans al had gedaan en nog deed, interesseerde Ludwig Klein en zijn broodheer in hoge mate. Ludwig hanteerde de tactiek die ook al bij Rodenbach had gewerkt en stelde zich aan de schrijver voor als een groot bewonderaar van zijn oeuvre. ‘Het gevolg is dat ik uitgebreid met Huysmans heb gedebatteerd over Gilles de Rais, de strijdmakker van Jeanne d’Arc, de intellectueel die werd geïntrigeerd door de geheimen van het leven, de magiër die werd ontmaskerd als bloeddorstig pederast.’
Hoofdpersonage Durtal uit de roman van Huysmans schreef een studie over de Franse maarschalk, die door zijn omgang met de Maagd van Orléans tot eenzame hoogten van geestelijke vervoering werd gestuwd. Toen Jeanne evenwel op de brandstapel werd gezet, verloor Gilles zijn vertrouwen in de kerk en de gerechtigheid. Van de overspannen gelovigheid die hem aanvankelijk kenmerkte, evolueerde hij naar een vertwijfeld satanisme. ‘Het is vooral dit facet van zijn persoonlijkheid dat Huysmans uitermate boeit. Als misdadiger bedreef Gilles de Rais zijn daden immers met de toewijding die ook een heilige moet voelen in het nastreven van de deugd. Liever dan middelmatig en respectabel te zijn, werd hij de ergste onmens die men zich kan inbeelden.’
De studie van Durtal vormde de kapstok waaraan de roman Là-bas zou opgehangen worden. ‘Geschiedenis heeft de plaats ingenomen van de roman met zijn triviale conventionaliteit,’ betoogde Huysmans. ‘Geschiedenis is geen wetenschap. Gebeurtenissen worden geïnterpreteerd naargelang het temperament van de auteur die er zijn licht over laat schijnen. Zij vormen alleen maar een springplank voor ideeën en stijl. Documenten zijn herzienbaar. Een flink deel ervan is toch apocrief, en een ander deel – dat er nochtans best geloofwaardig uitziet – komt later voor de dag en bestempelt de eerder gebruikte documenten tot puur verzinsel.’
Ludwig Klein beschreef uitvoerig de amusante monologen van Huysmans, met als thema de geschiedenis – volgens de schrijver niets anders dan ‘een hoogdravende leugen’, ‘een kinderlijke foplolly’. ‘Hoe zou de geschiedenis kunnen binnendringen in de gebeurtenissen van de middeleeuwen, mijn beste Ludwig, als zij in de verste verte nog niet in staat is om zelfs de meest recente episoden te verklaren? Wij kunnen beter, ieder voor zich, een eigen visie construeren, een eigen voorstelling van mensen die een andere tijd beleefden. Wij moeten in hun huid kruipen en hun armzalige plunje aantrekken om met handig uitgezochte details bedrieglijke samenhangen te verzinnen. Want de geconsacreerde historici, gisteren zowel als vandaag, doen niets anders dan snuffelen in paperassen en hun hersenen pijnigen boven prikborden met feiten en data. Ze zijn gespeend van verbeeldingskracht en geestdrift; ze beweren niets aan de waarheid toe te voegen, en dat kan wel zo zijn, maar de selectie van hun documenten is niet minder pure vervalsing dan de zogenaamde geschiedenis zelf, die zij bestuderen. Het zijn falsificateurs zonder spankracht en visie! Onbeduidende straatventers van hypothesen! Notulisten die pointilleren zonder een verband te zien!’
Een centraal gegeven in de roman was een flirt van Durtal met een getrouwde vrouw, die beschreven werd als een kleine, tengere blondine met smalle heupen en een te grote neus, sensuele lippen en schitterend witte tanden. Haar teint was bleekrood, met een spoortje blauw in het melkachtig wit, troebel als rijstwater. Huysmans typeerde haar als een ‘erotische ophitster’, een allumeuse.
‘Ik denk dat ene Berthe Courrière voor haar model heeft gestaan,’ schreef Ludwig. ‘Zij is werkelijk zeer verleidelijk, met een jongensachtig lichaam, soepel en zonder afstotelijke vleespartijen. En daarbij is ze geheimzinnig ook, met die in zichzelf gekeerde houding van haar en die kwijnende ogen; met haar echte of gewilde koelheid zelfs!’
Berthe was de ex-minnares van onder anderen de Franse schrijver Rémy de Gourmont, de politicus generaal Boulanger en de beeldhouwer Clésinger. ‘Ze heeft het vooral op letterkundigen gemunt, die zij hartstochtelijke brieven schrijft.’ Zo was ze in contact gekomen met Huysmans en zijn minnares geworden – zekere passages uit Là-bas die Ludwig Klein reeds had mogen lezen, lieten daar niet de minste twijfel over bestaan.
Berthe Courrière gaf Huysmans het adres van ene abbé Boullan in Lyon, die de auteur wellicht aan informatie kon helpen voor de studie van zijn alter ego Durtal over Gilles de Rais. ‘En nu wordt het interessant,’ schreef Ludwig Klein, ‘want Joseph Antoine Boullan, in 1848 tot priester gewijd, is acht jaar lang bedrijvig geweest als een door en door katholiek publicist, tot hij in de bedevaartplaats La Salette een jonge Belgische non ontmoet. Adèle Chevalier heeft visioenen, doet voorspellingen en beweert ooit op een miraculeuze wijze genezen te zijn. Van het één komt het ander, Adèle wordt zijn maîtresse. Samen richten ze een nieuwe, negen leden tellende orde op, “L’Oeuvre de la Réparation”. Volgens abbé Boullan opent vleselijke gemeenschap – zowel met menselijke wezens als met engelen en geesten van overledenen – de weg naar de Hogere Machten en de verlossing.’
Langzaam maar zeker vergleed Boullan naar een vorm van satanisme, waarbij geen beroep werd gedaan op God om redding en verlossing te bekomen, maar op Satan. Als de immateriële wereld een emanatie was van de Goede God, moest dit aardse tranendal immers een schepping van de Duistere zijn. Dit verklaarde meteen waar alle rampspoed en onheil vandaan kwamen die de mensheid onverminderd teisterden. In de materiële wereld was Satan machtiger dan God, omdat God nu eenmaal thuishoorde in de hemel.
‘U hebt gelijk,’ reageerde Klein op een missive van von List, ‘dat deze dualistische ideeën niet zo origineel zijn. Ze vertonen een duidelijke verwantschap met het oeroude manicheïsme en met verscheidene andere ketterse stromingen, zoals het katharisme. En hebt u er in uw colleges ook niet op gewezen dat zekere Tempeliers in de folterkelders van Filips de Schone verklaarden hoe de novicen, tijdens de initiatieritus, werd voorgehouden dat zij het verkeerde geloof beleden? Dat een Tempelier enkel diende te geloven in “de God in de hemel” en niet in Christus? De man Jezus, die door de joden werd gekruisigd, kon in geen geval God zijn en zou de mens ook niet redden. Een Tempelier diende te geloven in “een hogere God”. Ik meen mij ook te herinneren dat de novicen een kruisbeeld werd getoond en dat men erop aandrong niet te veel geloof te hechten aan dit kruis, en het zelfs te vertrappelen en te bespuwen. Omdat het “te jong” was.’
Abbé Boullan droeg zwarte missen op, waarbij – in het kader van de seksuele uitspattingen die daarbij kwamen kijken – kinderen zouden zijn gekruisigd. De abbé probeerde ook mensen te genezen door exorcismen uit te voeren, of met behulp van autohypnose en autosuggestie. Hij haatte het spiritisme en hield séances om het te bestrijden. Uiteindelijk werd hij samen met Adèle veroordeeld tot drie jaar cel, voor zwendel, en in 1875 geschorst als priester. ‘Sommigen beweren dat dit is gebeurd vanwege de publicatie van een satanisch geschrift, anderen omdat hij een epileptische vrouw genas of vanwege de geruchten als zou het kind dat hij met Adèle had tijdens een zwarte mis geofferd zijn. Hoe dan ook, kort daarna trok Boullan naar Brussel, waar hij het gezelschap zocht van Eugène Vintras. Deze mysticus had niet alleen wilde visioenen, maar poogde ook een synthese tot stand te brengen van het katholieke geloof en het satanisme. Toen hij overleed, wierp Boullan zich op als zijn opvolger.’
Boullan keerde terug naar Lyon, waar hij zich voorstelde als een reïncarnatie van Johannes de Doper. ‘De zondeval van Adam en Eva,’ stelde hij, ‘is niets anders dan de copulatie. Men kan de erfzonde alleen bezweren door de geslachtsdaad op een religieuze wijze uit te oefenen.’ Vandaar dat hij zich alle vleselijke rechten voorbehield op de vrouwelijke leden van de nieuwe secte die hij inmiddels had opgericht. De plechtige copulaties werden ‘union de vie’ genoemd en gingen door onder leiding van een priesteres, die tevens als medium en zieneres fungeerde: Julie Thibault.
De activiteiten van Boullan werden voor het eerst aangeklaagd door markies Stanislas de Guaita. Dit vooraanstaande lid van het geheime magische genootschap der Rozenkruisers was van oordeel dat de abbé alle principes van de Wijsheid door het slijk sleurde en dus ‘geneutraliseerd’ moest worden. Aanvankelijk alleen, vervolgens geholpen door een jong Zwitsers hypnotisch genezer, bestudeerde hij de magische praktijken van Boullan. In 1887 richtten deze ‘Ware Ingewijden’ een brief aan Boullan, waarin ze hem bezwoeren zijn criminele satanische praktijken op te geven. De abbé beschouwde het als een regelrechte oorlogsverklaring van magische aard, een envoûtement, en trof dadelijk tegenmaatregelen. Op die manier kwam de schrijver Joris-Karl Huysmans, door toedoen van zijn minnares Berthe Courrière, terecht in een onvervalste Magische Oorlog. Ludwig Klein, zijn jonge ‘bewonderaar’, volgde hem nog steeds op de voet en bracht trouw verslag uit aan Guido von List.
Huysmans voegde zich bij de abbé in Lyon, waar hij een maand zou blijven. Boullan liet hem een zwarte mis bijwonen die door een vrouw werd gecelebreerd en waarbij de auteur iets van de magische oorlogsvoering tegen de Rozenkruiser de Guaita kreeg te zien. ‘Hij stuurt al lang een vloek op me af,’ zei Boullan. ‘Maar nu heb ik de Guaita te pakken. U moet weten dat hij doodziek in bed ligt. De arm waarin hij morfine injecteerde, is zo dik als een wijnzak.’
Boullan werd bijgestaan door een sterke somnambule, Laure, en door Julie Thibault. De twee vrouwen ‘zagen’ Guaita machteloos in bed liggen, terwijl Boullan in misgewaad en heen en weer springend als een tijgerkat met hosties zwaaide die de boze machten moesten afweren. Huysmans stond Laure bij om te beletten dat ze door een magische terugslag door de kamer zou geslingerd worden, maar uiteindelijk gebeurde er niets – tenzij dat er sperwers dreigend langs de vensters zweefden.
Là-bas verscheen in 1891, eerst als feuilleton in L’Echo de Paris en daarna in boekvorm. Terzelfdertijd publiceerde Guaita Le Temple de Satan, waarin hij ten strijde trok tegen de leer van Boullan: ‘Ze leidt tot grenzeloze promiscuïteit en schaamteloosheid, tot overspel, incest, bestialiteit, incubisme en masturbatie.. en dat noemen ze dan verdienstelijke gewijde handelingen!’
De roman van Huysmans onthulde heel wat bijzonderheden over een aantal groeperingen van satanisten, waaronder die van abbé Boullan. ‘Er komt een uitstekende beschrijving in voor van een zwarte mis,’ schreef Ludwig Klein. ‘De priester is gekleed in een bloedrood gewaad dat met ontuchtige symbolen is geborduurd en draagt de bekende rooms-katholieke mis van achter naar voor op. Hij ontwijdt de hostie en roept Satan aan om de groep mannelijkheid, glorie, rijkdom en macht te schenken. De acolieten bestaan uit zwaar opgemaakte mannelijke protituées en de zwarte mis eindigt met een seksuele orgie. Het boek veroorzaakt hier in Brugge grote opschudding omdat de demonische priester die erin opgevoerd wordt niet werd geïnspireerd door de figuur van abbé Boullan, zoals u misschien zou vermoeden, maar door de kapelaan van de beroemde kapel van het Heilig Bloed:



Maarten controleert ook dit verhaal. Het kost hem alleen wat ochtendlijk googlen en een uitstapje naar de bibliotheek.
In Là-bas komen twee magiërs voor: dokter Johannès en kanunnik Docre. Deze laatste ‘roept de duivel op, geeft door hem geconsacreerde hosties als voer aan witte muizen; zijn heiligschennende razernij is van dien aard dat hij zich onder zijn voetzolen heeft laten tatoeëren met het beeld van het kruis om bij iedere stap op de Verlosser te kunnen trappen. (…) De zwarte mis celebreert hij met zedeloze mannen en vrouwen; hij wordt er ook openlijk van beschuldigd erfenissen af te troggelen en aan onverklaarbare overlijdingsgevallen schuldig te zijn. Ongelukkigerwijs zijn er geen wetten om heiligschennis tegen te gaan, en hoe kun je iemand voor het gerecht dagen die van een afstand ziekten toestuurt en zijn slachtoffers langzaam doodt, zonder dat er bij de autopsie sporen van vergiftiging aan het licht komen?’
De demonische kanunnik Docre is erin geslaagd ‘de oude geheimen’ terug op het spoor te komen en heeft er reeds ‘praktische resultaten’ mee geboekt. Dokter Johannès daarentegen, heeft zich teruggetrokken in Lyon, waar hij zich wijdt aan genezingen en betoveringen. Hij wordt omschreven als een zeer intelligente en geleerde priester, een voormalig kloosteroverste die in Parijs het enige mystieke tijdschrift leidde dat daar ooit bestond. Dokter Johannès was ook een druk geraadpleegd theoloog , tot hij ‘schrijnende onenigheid’ kreeg met de pauselijke curie in Rome en met de kardinaal-aartsbisschop van Parijs. Zijn duiveluitdrijvingen en zijn niet aflatende strijd tegen de incubi in nonnenkloosters (demonen die vrouwen door middel van seksuele geneugten aan Satan binden) zouden tot zijn val geleid hebben.
Zittend bij het vuur en terwijl hij sigaret met sigaret aansteekt, denkt Durtal aan de strijd tussen Docre en Johannès, die elkaar proberen af te troeven met betoveringen en bezweringen. Hij weet dat Docre verscheidene malen van vergiftiging beschuldigd werd, maar steeds vrijkwam omdat de rechtbanken nooit een sluitend bewijs konden leveren. Hij weet dat Docre een chemisch laboratorium en een immense bibliotheek bezit, waarin zich onder meer een eigenaardig boek in perkament bevindt, met de liturgie van de zwarte mis. Het werk is prachtig verlucht en ingebonden met de gelooide huid van een ongedoopte baby. Toch dringt Durtal er bij Hyacinthe op aan hem in contact te brengen met Docre en een zwarte mis te laten bijwonen, die hem met walging vervult. ‘Wat een bizar tijdperk!’ verzucht hij. ‘Juist als het positivisme een grote vlucht heeft genomen, steekt het mysticisme de kop op en beginnen de idioterieën van het occultisme weer.’
‘De oppervlakkige waarnemer zal tot de conclusie komen dat de reële markies de Guaita en de reële abbé Boullan model hebben gestaan voor de fictieve kanunnik Docre en de fictieve dokter Johannès,’ schreef Ludwig Klein. ‘Maar het ligt nog iets ingewikkelder. Bepaalde passages zijn ongetwijfeld geïnspireerd door de markies, de abbé en hun Magische Oorlog. Volgens Huysmans zelf, werd Docre echter gemodelleerd naar de kapelaan van de kapel van het Heilig Bloed, de tweeënzestigjarige populaire priester Louis Van Haecke. De schrijver heeft mij toevertrouwd dat hij Van Haecke tijdens zwarte missen in Parijs en Brugge aan het werk heeft gezien. Huysmans heeft de identiteit van de priester achterhaald dank zij Berthe Courrière, die hem eerder al het adres van Boullan bezorgde. Berthe zou dan weer kennis gemaakt hebben met Van Haecke in een veelvuldig door de priester gefrequenteerde satanistische kring in Parijs. Zelf schijnt Berthe trouwens ook wat aan satanisme te doen; ik kan er persoonlijk van getuigen dat zij in haar handtas altijd enige geconsacreerde hosties bewaart, die ze bij voorkeur voedt aan de honden.’

Berthe Courrière

Ludwig Klein bracht omstandig verslag uit van het onderzoek dat hij naar Berthe Courrière en Louis Van Haecke had verricht: ‘Op 8 september 1890 werd een naakte vrouw aangetroffen in de bosjes bij de Smedenpoort in de oude stadswal van Brugge. De politie bracht haar onmiddellijk naar een ziekenhuis. Ze verkeerde in een toestand van algehele zinsverbijstering. In de krant stond te lezen dat ze “allerhande zotte kuren” uitrichtte. Bij haar arrestatie moeten er ook enige communicatiestoornissen zijn opgetreden, want de vrouw sprak uitsluitend Frans.’
Ludwig Klein slaagde erin de hand te leggen op een medisch rapport, waarin vermeld stond dat de vrouw die zich Caroline (Berthe) Courrière noemde, achtendertig jaar oud was en zeer zonderling gedrag vertoonde, gekenmerkt door ‘onsamenhangende spraak’ en ‘zware hysterie’. Ze werd pas op 6 oktober ontslagen uit het ziekenhuis. Berthe verklaarde zowel aan de politie als aan de dokters dat ze de nacht had doorgebracht in het huis van pastoor Van Haecke, dat ze op de vlucht was gegaan voor zijn ‘zonderlinge handelingen’ en dat ze al haar kleren bij hem thuis had achtergelaten.
‘Berthe wordt door meerdere personen – ook door Joris-Karl Huysmans – een nymfomane genoemd met een voorkeur voor geestelijken. Ze schijnt haar doel bij voorkeur te bereiken met een zinnen prikkelende biechtstonde; in deze context viel ook de naam van de priester-dichter Guido Gezelle, bij wie zij echter bot zou hebben gevangen. Men kan zich afvragen welke zonderlinge handelingen een vrouw met haar ervaring zodanig uit haar evenwicht kunnen hebben gebracht, dat haar gedrag werd gekenmerkt door zware hysterie.’ Guido von List suggereerde ‘een zware anticlimax in geëxalteerde toestand’, maar dat kon volgens Klein niet kloppen: ‘Berthe werd immers reeds afgewezen door een priester. Bovendien heeft ze een onafzienbare reeks minnaars versleten en is ze ook lang geen onbeschreven blad als het op satanistische praktijken aankomt. Dus vraag ik het u nogmaals… Hoe is een tweeënzestigjarige kapelaan erin geslaagd een vrouw met de achtergronden van Berthe Courrière compleet hysterisch op de vlucht te jagen en met een zenuwinzinking in het ziekenhuis te doen belanden, waar zij meer dan een maand werd verpleegd?’
Ludwig Klein had Berthe Courrière ondervraagd over de gebeurtenissen die dateerden van voor zijn komst naar Brugge. Berthe hield de lippen echter stijf op elkaar. Hoewel ze op zowat alle mogelijke andere terreinen de bereidwilligheid zelf was, weigerde ze te praten over haar vreemde avontuur met de kapelaan van de Heilig Bloedkapel, waarmee ze inmiddels wel helemaal in het reine scheen gekomen. Ludwig had ook zijn vriend Huysmans het vuur aan de schenen gelegd, maar Huysmans wilde niet méér kwijt dan dat de figuur van Docre geïnspireerd werd door Van Haecke. Uiteindelijk durfde Ludwig niet langer aan te dringen, uit angst bij de auteur het krediet te verspelen dat hij – als ‘grenzeloos bewonderaar’ – zo zorgvuldig had opgebouwd.
Toen Là-bas verscheen en de associatie Docre-Van Haecke bekend raakte, begonnen de nieuwsgierigen al gauw toe te stromen – zelfs vanuit Parijs. Allemaal wilden ze in de kapel van het Heilig Bloed een priester aan het werk zien, die zich bij nacht overleverde aan de Duivel en het kruis op zijn voetzolen droeg. Het was voor Van Haecke zo goed als onmogelijk geworden zijn functie als kapelaan van de Heilig Bloedkapel nog verder uit te oefenen, maar toch werd hij door zijn superieuren nooit uit zijn ambt ontzet.
‘Omdat zij geen geloof hechtten aan de geruchten en de praatjes van een wuft Frans auteur?’ vraagt Maarten zich.
‘Men heeft gezegd dat Van Haecke met de hele kwestie weinig meer had te maken dan dat hij de verbeelding van Huysmans had geprikkeld,’ antwoordt Lena. ‘Iets met het contrast tussen het mystieke Brugge enerzijds en wat er achter die façade zoal aan zondigheid kon vermoed worden anderzijds. De priester die zo populair was onder het gewone volk, ook al vanwege zijn practical jokes, had zich waarschijnlijk door zijn wat morbide belangstelling voor het occulte laten meeslepen. En daarmee was de kous af.’
‘En Boullan?’
‘Boullan kreeg een doodvonnis thuis besteld, gepost door Guaita die sprak in naam van een rechtbank van Rozenkruisers. De abbé voelde zich zodanig bedreigd en had zoveel vertrouwen in Huysmans, dat hij de auteur een brief schreef waarin hij meldde dat hij werd verstikt door de vervloekingen van de Rozenkruiser. ’s Nachts hoorde hij de zwarte vogel des doods en iedere ochtend werd hij gewekt door het beuken van onzichtbare vuisten tegen de deur. Boullan waarschuwde Huysmans dat Guaita het na de verschijning van Là-bas wellicht ook op hem gemunt zou hebben. Hij overleed de dag na zijn noodkreet aan een hartaanval.’
‘Huysmans heeft de Magische Oorlog toch overleefd?’
‘O ja! Hij paste tegen de toverpraktijken van Guaita een door Boullan voorgeschreven procédé voor. Daarbij werd gebruik gemaakt van exorcismetabletten, met krijt op de vloer getekende pentagrammen, hosties en scapulieren. Maar toch streken onzichtbare machten bij nacht ook al eens met hun koude vingers over zijn gezicht. Toen hij het overlijden van Boullan vernam, schreef hij dit toe aan een envoûtement dat onder de kenners wordt omschreven als nouer l’aiguillette.’
‘En dat is?’
‘Een knoop in je penis leggen.’ Lena grijnst haar scheve grijns en vervolgt: ‘In Le Figaro werd Guaita er door Huysmans van beschuldigd dat hij Boullan op magische wijze het hoekje om had geholpen. De Rozenkruiser eiste genoegdoening. Het duel hoefde allerminst met magische middelen uitgevochten te worden, zei hij. Het kon ook met de blanke degen. De markies liet de brief door twee secondanten aan Huysmans bezorgen, die aandrong op een minnelijke schikking. Guaita bezat immers een geduchte reputatie als duellist, merkwaardig genoeg vooral dank zij de huisgeest die hij in een speciale kast bewaarde. De markies aanvaardde de excuses van de auteur en overleed vier jaar later, op zijn zesendertigste. Er wordt wel eens beweerd dat hij door zijn huisgeest werd gewurgd, maar vermoedelijk stierf hij door overmatig druggebruik.’
Ook deze geschiedenis trekt Maarten na en ook van dit verhaal vindt links en rechts sporen terug in onverdachte bronnen. Sommigen beweren dat Huysmans tijdens zijn excursie van een naturalist in het domein van het bovennatuurlijke niet vrijgepleit kan worden van een mystificatie met betrekking tot Van Haecke. Hij zou evenwel tot op zijn sterfbed volharden in de boosheid. ‘Huysmans schreef over Brugge als over een demonische stad, vanwege haar geheime genootschappen van wat hij “bezetenen” noemde,’ zegt Lena. ‘Zelfs in 1897, na zijn dik in de verf gezette bekering tot de Roomse kerk, hield hij nog vol dat in Brugge, in vervallen heiligdommen uit de middeleeuwen, zwarte missen werden gecelebreerd tijdens blasfemische vergaderingen van jonge mensen.’
‘Ofwel was Huysmans dus een moreel totaal verwerpelijke hypocriete lafaard, ofwel was hij er stellig van overtuigd de waarheid gezegd te hebben over Van Haecke. En heeft Berthe nooit opheldering gegeven over de feiten die zich hadden voorgedaan in het huis van de kapelaan?’
‘Nee… Berthe was een snobistisch gansje dat zich graag ophield in de schaduw van kerels met een aura van belangrijkheid: kunstenaars, politici, witte of zwarte magiërs… Ze deed maar wat graag mee aan de nieuwe modetrend van het occultisme. Want wat stelde dit alles op het eind van de negentiende eeuw méér voor dan een wat naïeve vrijetijdsbesteding voor de betere klassen? Berthe was, beetje nymfomaan, beetje hysterisch, beetje gauwgauw op een sexy satanisch karretje gesprongen. Zij zal zich echt wel een aap geschrokken hebben toen ze geconfronteerd werd met het wàre gezicht van de baarlijke duivel.’
‘Kras,’ mompelt Maarten. ‘Zéér kras… Want het zou betekenen dat die baarlijke duivel echt bestaat en dat Van Haecke haar zijn gezicht heeft laten zien?’
‘Wat kunnen we anders uit deze geschiedenis concluderen, Maarten? Huysmans heeft zijn uitlatingen over Van Haecke nooit herroepen. Hij heeft ze integendeel meer dan eens bevestigd en er zelfs nog wat nadere bijzonderheden aan toegevoegd, die hij nooit gedeeld heeft met zijn blijkbaar wat al te opdringerig geworden superfan Ludwig Klein. Maar kunnen we het daar morgen over hebben, oké? Ik eh… Ik voel me niet zo best.’
Lena houdt, zoals ze dat al van in het begin had gedaan, de teugels strak in handen. Ze zet haar verhaal in scène, regisseert het met vaste hand, en hoezeer Maarten ook protesteert, of welke vragen hij ook stelt over het verband met de verdwenen Rechters… niets kan haar doen afwijken van de route die zij heeft uitgestippeld.
En Maarten, hij kan niets anders doen dan haar volgen.



Het boek van Louis Van Haecke speelt ook een vooraanstaande rol in de nieuwe historische thriller van Patrick Bernauw en Philip Coppens, De Paus van Satan!



Geen opmerkingen:

Luisterboeken Podcast