Voor het Centrum voor Afstandsonderwijs (CVA) stelde ik een Cursus Scenario's Schrijven samen, te volgen via Thuisstudie (hier vind je alle info).
Dit is de inleiding:
‘Mensen die normaal gesproken nooit een film maken
zullen dat nu wel gaan doen, en dan zal er op een dag ineens een of ander klein
dik meisje uit Ohio de nieuwe Mozart zijn en met het cameraatje van haar vader
een prachtige film maken. En dan zal het zogenaamde professionalisme dat aan
films kleeft voorgoed vernietigd worden en film een echte kunstvorm zijn.’
Francis Ford Coppola in “Hearts of darkness, a filmmaker’s apocalypse”,
een documentaire uit 1991. Hij heeft het over
de Handycam, de bijzonder succesvolle 8mm videocamera van Sony. In deze tablet-
en smartphone tijden klinkt zijn uitspraak zo mogelijk nog profetischer.
Als kind had ik een grote
droom: ik wilde schrijver worden. Eigenlijk bedoelde ik daarmee ‘een verteller van verhalen’ – of die al dan niet opgeschreven werden, maakte niet
zo veel uit. Je kunt een verhaal ook ‘live’ vertellen, op een podium, op toneel
– of op de radio, op een groot wit scherm, in stilstaande of bewegende beelden.
In mijn eerste herinneringen
rond ‘schrijven’ – of het vertellen van verhalen – wilde ik zelfs bovenal striptekenaar worden. Maar je hebt een
groot probleem als je striptekenaar wil worden, en je kunt eigenlijk niet
tekenen. Ik kon niet tekenen.
‘O, wat een mooie draak!’ riep oma uit, toen
ik ze apetrots mijn nieuwe creatie liet bewonderen.
‘Ja maar, dat is wel een paard hé!’
Ik liet de prentjes dan maar
achterwege, hield alleen de tekstjes over. Die schreef ik in schriftjes, en zo
werd ik schrijver – maar eigenlijk ben ik dus eerst striptekenaar geweest. En
scenarist. Want ik vertelde mijn verhalen door gebruik te maken van woorden en
(stilstaande) beelden.
Het probleem met de verhalen
in de schriftjes, was dat ik na verloop van tijd nog amper mijn eigen
geschriften kon lezen. Vandaar dat ik voor mijn twaalfde verjaardag een
schrijfmachine vroeg aan mijn ouders. Nu zou ik échte boeken kunnen maken – ik
was ondertussen ook een gretig lezer geworden – en mijn verhalen als het ware in druk laten verschijnen. Want met doorslag- of carbonpapier
kon je in één typbeurt meteen drie exemplaren van je boek maken, waarvan je er
zelfs twee kon verkopen! Ja, ik had toen al een mercantiele geest…
Een vriend van me, die wel
enigszins kon tekenen, maakte een cover voor de verhalen die ik blind en met de
inzet van al mijn vingers in recordtempo op papier zette. Ik had nog snel een
cursus typen gevolgd, en de eerste versie moest meteen raak zijn, en klaar voor
de verkoop. In 1975 en 1976 zal er zo ongeveer elke maand wel een boek van me
verschenen zijn, dat altijd binnen de kortste keren uitverkocht geraakte.
Daarna ben ik overgeschakeld op poëzie, want ik was verliefd geworden en dan
schrijf je nu eenmaal gedichten.
Zo naar het eind van mijn
middelbare studies toe moest ik mij noodgedwongen af gaan vragen wat ik
professioneel met mijn leven wilde aanvangen. Het enige wat ik kon bedenken
was: ‘Schrijver worden.’ Omdat het er niet op leek dat ik daarmee ook binnen
pakweg een jaar of drie brood op de plank zou krijgen, ging ik aan de
universiteit iets studeren dat uitzicht bood op een journalistieke carrière.
Maar ik had de smaak van het semi-professionele schrijverschap toen al te
pakken.
Met mijn toenmalig
lief/huidige vrouw – voor wie ik ook die gedichten schreef – wilde ik op reis,
en dus schreef ik een làng verhaal van meer dan 30 pagina’s en probeerde dat te
verkopen aan het SF-jaarboek Ganymedes. Ik had er al eerder een verhaal van een tiental pagina’s
aan verkocht, het werd betaald per pagina en ik had uitgerekend dat er
tenminste 30 nodig waren om Griekenland te halen. Tot ik een briefje van
redacteur Vincent Van der Linden kreeg, dat hij doorgaans geen verhalen van die
lengte opnam. Gelukkig liet hij zich door mijn smeekbeden vermurwen, en zijn we
op kosten van Ganymedes 7 en mijn verhaal Belt (met zijn 33 pagina’s het langste dat ooit in de serie
verscheen) naar Griekenland
getrokken.
Eerder al had ik deelgenomen
aan een wedstrijd voor luisterspelen (in Nederland zegt men ‘hoorspelen’),
georganiseerd door de BRT. Ik wist amper wat een
luisterspel was – toneel voor de radio, stelde ik me voor – en ik won de prijs
niet, maar De Leurder werd wel geselecteerd om
gemaakt en uitgezonden te worden.
Mijn betrokkenheid bij het science-fiction, fantasy en horror gebeuren van de late jaren zeventig en vroege jaren
tachtig, en mijn deelname aan die wedstrijd voor luisterspelen – en bijgevolg
het gegeven dat ik ook drama was gaan schrijven – liggen aan de basis van mijn
professionele carrière.
In 1983 ging er een nieuwe
stripuitgeverij van start: bij de lokale slager of bakker kon je puntjes
verzamelen waarmee je een soort abonnee werd van een striptijdschrift en na
verloop van tijd met stripverhalen met korting zou kunnen kopen. De uitgeverij
wilde zich specialiseren in SF, fantasy en horror, en deed aan ‘scouting’ op de
conventies die georganiseerd werden door de fans… zo versierde ik een contract
als stripscenarist en hoefde ik niet meer te gaan studeren, met het oog op het
uitoefenen van een eerbaar beroep. Maandelijks moest ik een scenario afleveren,
dat ik gewoon lekker thuis kon schrijven – wat ik ook iedere maand trouw gedaan
heb, tot de uitgeverij zo ongeveer een jaar later op de fles ging.
Ondertussen organiseerde de
BRT in samenwerking met een aantal Nederlandse omroepen echter ook seminaries voor luister- of hoorspelen. Het luisterspel is nu
eenmaal een zeer specifiek genre en er waren nauwelijks scenaristen te vinden
die de knepen van het vak kenden. De eerste cursussen creatief schrijven, op
een professionele leest geschoeid, werden dààr gegeven, in die vroege jaren
tachtig. Samen met vakmensen – dramaturgen, regisseurs, acteurs – én met onze
Nederlandse collega’s, werkten we een week lang aan een scenario dat we eerder
al hadden voorbereid. De luisterspelen werden professioneel opgenomen en
uitgezonden, en dat verdiende aardig.
Alleen schrijven is voor mij
nooit genoeg geweest. Van ‘alleen schrijven’ kon ik nooit ‘leven’, maar dat
wilde ik ook niet. Het was en is me te beperkend. Ik wil zelf nog verhalen
kunnen vertellen op een podium, als verteller of performer, acteur of zelfs liedjeszanger
– en schrijf ik een stukje drama, dan wil ik dat zelf regisseren.
Ik ben een speelvogel, het is
mijn temperament. Bij de BRT, later de BRTn, nog later de VRT mocht ik alleen
schrijven – niet spelen, niet regisseren (want ik had geen diploma’s voor die
dingen). Maar mijn broer was muzikant en componist en had een eigen kleine
opnamestudio – we maakten er samen liedjes waarvoor ik de teksten schreef en
hij de muziek. Waarom zouden we niet zelf luisterspelen en musicals gaan maken
voor de honderden vrije radio’s die je toen nog had?
Zo werd in 1988 het Onafhankelijk Radiofonisch
Gezelschap ORAGE
geboren, mijn eigen firma, die een paar jaar later – in de hoogtijdagen van
de vrije radio in Vlaanderen – voor meer dan 60 radio’s wekelijks één tot twee
uren ‘culturele programma’s’ verzorgde. Met een aantal collega-auteurs en
amateur-acteurs produceerden we zowat alle materiaal dat je op de radio kon
brengen. We werden vergoed via de uitvoeringsrechten die door Sabam geïnd
werden, of we organiseerden met een subsidie van de Vlaamse Gemeenschap live literaire lezingen vanuit een of andere studio te velde.
In 1989 kregen we in
Vlaanderen met VTM een commerciële TV-zender, en
werd alles anders op het gebied van televisiefictie. Bleef die op BRT(n) grotendeels beperkt tot de
zondagavond, en werd daarvoor in hoofdzaak een beroep gedaan op literaire
schrijvers of toneelauteurs, dan hadden de commerciële jongens heel goed
begrepen dat je van fictie een heuse speerpunt kon maken van je
televisiezender. Dat je niet alleen hoogstaande televisiedrama’s kon maken, of een spannende detectiveserie van eigen bodem, maar ook comedy en zelfs een dagelijkse soap.
Alleen waren daarvoor echte scenaristen nodig, en kon je al die dingen
niet brengen met literaire auteurs of zelfs toneelschrijvers die ook wel eens
een lucratief uitstapje richting televisiefictie wilden maken.
De enige auteurs die min of
meer een drama-opleiding genoten hadden, waren de luisterspelscenaristen. Het
was een vijver waarin de televisiejongens graag uit vissen gingen, en zo kwam
ik begin jaren negentig samen met de vrienden en collega’s die ik (onder meer)
kende van de radio, bij de televisie terecht. We hadden toen net een
schrijverscollectief opgericht, vzw de Scriptomanen, waarin we onze krachten
bundelden. En binnen de kortste keren werkten we mee aan de serie Meester!
(VTM) of schreven we met de Scriptomanen 3 seizoenen van de jongerensoap Wat
nu weer!? (VTM). Later
zou ik ook nog onder meer meewerken aan Wittekerke (VTM), een comedyreeks
als Alle Maten (VRT) of
een detectiveserie als Sedes & Belli (VRT).
Nadat ik in 1983 gedebuteerd
was met proza voor volwassenen (een bundel griezelverhalen) en in 1987 mijn
eerste jeugdroman verscheen, was ik afwisselend voor jongeren en volwassenen
blijven schrijven – vooral historische ‘faction’ thrillers. In 1996 wonnen Guy Didelez en ikzelf met In
het teken van de ram de
Prijs Knokke-Heist voor de Beste Jeugdroman, een boek dat diverse vertalingen
kreeg en ons als jeugdauteurs op de kaart zette. Eén van de gevolgen was een
niet aflatende reeks voordrachten en lezingen, die in mijn geval steeds meer
richting verteltheater opschoven.
De vrije radio’s hadden
inmiddels hun beste tijd gehad, maar mijn broer en ik maakten nog steeds
liedjes. Zo ontstond het idee om muziektheater te gaan produceren, op basis van
mijn jeugdboeken – een soort mengeling van stand-up comedy en muziek, van
liedjes gebaseerd op de verhalen in de boeken. We maakten ook zogenaamde
musicalpakketten – tekstbrochure, CD met gezongen liedjes, CD met instrumentale
versies – waarmee de scholen helemaal zelf een musical konden produceren.
Met Compagnie de Ballade zouden we tien jaar lang met een
eigen show de hort op gaan, en speelden we in een eindeloze reeks scholen,
culturele centra, parochie- en andere zalen. Het was een andere oude droom die
in vervulling ging: in de voetsporen van mijn grote idool Bruce Springsteen treden – of althans, toch iets doen
dat erop leek, alle verhoudingen in acht genomen.
Met de artistieke dames en
heren van divers pluimage dat ik om mij heen verzameld had – acteurs en
actrices, muzikanten, regisseurs, fotografen,… – en via het web dat toen in
volle expansie was, gingen we ‘interactieve en multimedia spelen’ maken en verkopen. Moordspelen en stadsspelen, gesitueerd in het Mysterieus
België van mijn boeken,
en rond de thema’s die ook in mijn literair werk aan bod kwamen.
Sinds 1981 heb ik een
vijftigtal boeken gepubliceerd, maar op zijn minst tien keer zoveel scenario’s
geschreven: met subsidies voor filmprojecten die nooit de bioscoop haalden,
voor radio en televisie, voor het toneel, voor… laten we het maar games noemen.
Al die scenario’s hebben één
constante: ze werken met een protagonist die een dramatisch
doel heeft, en met een antagonist/antagonisme die het bereiken van dit dramatisch doel in de weg
staat. Zo genereer je conflict, en spanning. Ieder scenario
blijkt bovendien altijd weer een verhaal te zijn, elk verhaal werkt met 4 W’s
(Wie? Wat? Waar? Wanneer?) en is opgebouwd volgens de Regel
van 3 (Begin, Midden, Slot… oftewel: Opzet, Ontwikkeling, Afwikkeling).
Hoe technisch het ook wordt,
uiteindelijk komt het altijd daarop neer.
Dat inzicht, beste cursist(e),
wil ik graag met jou delen.
Is het je bedoeling een toneeltje
uit
te werken voor het personeelsfeest, een teambuilding spel voor het bedrijf?
Wil je een fotoroman
maken
met Instagram of een stripverhaal met Bitstrips? Een audio
drama produceren
en verspreiden als podcast via Soundcloud
of Bandcamp? Een documentaire, kortfilm of clip maken om op Youtube te zetten? Droom je er
stiekem van je idee voor een televisiefeuilleton of zelfs een filmscript te
slijten aan een zender of een productiehuis?
Wat je nodig hebt om je
ambitie waar te maken, zal telkens weer een goed scenario zijn.