PLAKBOEK
Ik heb hem gezocht in de wasmanden van de Hellevuur Hoek. Ik wist heel zeker dat ik hem zou herkennen op het moment dat ik hem zag, al was hij dan een halve man zonder gezicht.
Want ook ik was niet volledig zonder hem. Ook ik had geen naam.
Hij was de helft die ik miste zoals ik de helft was die hij missen moest.
‘Hij is stervende,’ zei de directeur. ‘Het is een levende dode.’
‘Hoe heet hij werkelijk?’ vroeg ik.
‘Dat weet hij al lang niet meer. En wij weten het evenmin. Niemand weet wat hij denkt en of hij nog denkt. Sinds hij in deze geheime vleugel werd opgenomen, heeft hij geen gebenedijd woord meer gesproken. Daarom noemen we hem Sansparole.’
‘Hij is het,’ zei ik. ‘Sansparole. Hij is mijn Onbekende Soldaat. Hij spreekt niet meer omdat hij geen woorden meer heeft om de gruwel te beschrijven. De woorden zijn op. Maar hij spreekt nog zonder woorden in mijn hoofd en in mijn hart. Ik kan hem horen. Alleen ik kan hem nog horen, omdat ik Isabel Scharpenel ben. Hij zingt nog steeds zijn liedjes voor mij en hij schrijft zijn gedichten met mijn handen in dit schrift. Kijk maar, ik heb het meegebracht. Al zijn liedjes staan erin, al zijn gedichten, al zijn wrede sprookjes. Ik heb ze allemaal opgeschreven. Ziet u? Ik heb alles in mijn plakboek geplakt.’
SCHARPENELLE AQUARELLEN
Hij toonde mij zijn Scharpenelle Aquarellen. Stuk voor stuk had hij ze ondertekend als ‘Sansparole’, de halve levende dode die geen gebenedijd woord meer had gesproken sinds de helft van zijn gezicht werd weggeschoten.
Maar nu sprak hij, Sansparole. Voor het eerst in al die jaren.
Of beter:
Er kwamen klanken uit zijn vervormde mond,
waarvan ik woorden maakte.