Gedurende de afgelopen maanden had ik het genoegen regelmatig in het gezelschap te mogen verkeren van Emile Verhaeren - de beroemde dichter die in 1916 onder een trein in Rouen om het leven kwam. Verhaeren was een van die in het Frans schrijvende Vlamingen - hij heeft eeuwige rust gevonden in zijn geboortedorp Sint-Amands - en wordt vaak omschreven als een 'visionair'. Het mag dan ook merkwaardig genoemd worden dat deze visionaire dichter ook optrad als de conservator van een Vlaanderen dat in zijn tijd al op het punt stond te verdwijnen.
Zo schildert Verhaeren in zijn breedvoerig episch gedicht Le Comte De La Mi-Câreme (uit Toute La Flandre) een bijzonder charmant beeld van een folkloristisch feest waarvan we nu alleen nog een echo terugvinden. Tot voor de Groote Oorlog vierde men in het vroegere
graafschap Vlaanderen en in het hertogdom Brabant 'Halfvasten': het slotfeest van de winter, waarna de zomer weer
in het land kon komen. Daarbij werd een pop die Koning Winter voorstelde al
eens ritueel verbrand, waarna de Zomerzot voor korte tijd het land mocht regeren. Hij
nam vaak de gedaante aan van 'de Graaf van Halfvasten', oftewel Sinte-Greef (geen
martelaar, maar een Carnavalheilige). De Graaf, soms vergezeld van zijn Gravin,
hield een ommegang, te paard, en vergezeld door knechten die allerlei
lekkernijen uitdeelden. Hij bracht ook een bezoek aan de kinderen; hadden zij
hun schoentje klaar gezet, dan kregen ze lekkers, meestal een koek of een brood
in de vorm van een haantje. Omdat het gebruik een onmiskenbaar heidense
oorsprong had en er al eens slemppartijen van kwamen, werd het niet echt
gepropageerd door de geestelijkheid, zodat het na de Eerste Wereldoorlog werd
verdrongen door de ‘veiliger’ Sinterklaas.
Dit is, vertaald en tot proza bewerkt, wat
Verhaeren ons over Sinte-Greef weet te vertellen:
Het graf van Emile Verhaeren, in Sint-Amands
Hij komt uit Spanje of Bohemen, de Graaf van
Halfvasten, en doorkruist de steden van Brabant, op zijn traag dravende witte
paard. Van dak tot dak gaat hij, en luistert aan de schoorsteen naar wat de
kinderen in de winter, bij de haard gezeten, uit hun dikke boeken opgestoken
hebben.
Op een winderige avond, kan men hem wel eens zien door
een dakraam, terwijl hij zich langs een goot laat glijden, en zijn paard met
een simpel gebaar weer een ander pad op stuurt. Soms kan men in de verte alleen
hun galop horen, gedempt, of het witte zweet van het dier zien dat zich
vermengt met schuim en als pluimpjes opstijgt naar de wolken, naar de hemel.
Waar hij ook gaat, God alleen is zijn gids: op de
kantelen van de torens, het reusachtige schaakbord van de kruispunten, langs de
brede wegen. Zij die hem niet gezien hebben wanneer ‘s avonds de klokken
luiden, hebben hun ogen vast in hun zak gehad. Maar de kinderen, zij hebben hem
allemaal gezien, deze prins van hun dromen, van het geluk die zo schitterend
door de lucht reist op een paard van diamant en in een mantel van maneschijn.
Op de prenten die men verkoopt in de volksbuurten van
Hasselt en Mol, van Antwerpen en Lier, is hij een reus en draagt hij een blauwe
tulband, als een oude koning die over magische krachten beschikt. In zijn
linkerhand houdt hij een zweep en in zijn rechter speelgoedjes in hout, karton
en steen. Hij heeft er wel dertig manden en twintig zakken vol van, en op elke
ster heeft hij ook nog driehonderd zolders, waar engelen dat alles snijden en
versieren en schilderen – de gouden mantels, de azuurblauwe jurken. En zij
beitelen elke bel in de kap van iedere harlekijn, elk paard dat roerloos op een
plankje draaft.
Zo gaat hij zwaar beladen op weg, de Heilige Graaf van
Halfvasten. Hij gaat van Weert naar Sint-Amands, van Sint-Amands naar
Rupelmonde – en laat het speelgoed als hagel door de schoorsteen vallen, zonder
dat een oor het kan horen. En zo zijn ze er dan, op de ochtend die werd
voorspeld, net als in alle andere jaren: in een hoekje van de open haard, in de
schemering van de ochtend, klaar om gevonden te worden door scherpe ogen en
dwalende vingers.
En zie, de lente strooit haar licht van goud en zilver
en opaal over huizen en boomgaarden. En de kleintjes tonen vrolijk aan hun
vriendjes het nieuwe speelgoed dat ze hebben gekregen, zonder er bij stil te
staan dat zelfs die valse Pierrot of die verdachte clown door engelen werden
gemaakt…
Emile Verhaeren kijkt in Sint-Amands uit over de Schelde.