Posts tonen met het label Het Bloed van het Lam. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Het Bloed van het Lam. Alle posts tonen

22.5.25

Boeken in de reeks Mysterieus België

Op 21 juni 2025 verschijnt mijn 'verhaal van een schrijversleven'
Een magisch-realist in Mysterieus België,
het Boek der Synchroniciteiten.

Hierin spelen onderstaande verhalen,
gesitueerd in Mysterieus België,
een belangrijke rol. 


Over 'mijn' thema's uit Mysterieus België geef ik ook lezingen,
waarvoor korting kan aangevraagd worden via Auteurslezingen: 
Alle info op deze link.

Lena Christiaenssens beweert meer te weten over de diefstal
van het paneel de Rechtvaardige Rechters, uit het Lam Gods.
De sleutel van het mysterie berust bij het geheim genootschap rond
het Heilig Bloed van Brugge, de enige echte Graal...
Verkrijgbaar als paperback of ebook.

Kon kroonprins Lodewijk XVII de Franse Revolutie ontvluchten
en leeft zijn nageslacht in Vlaanderen?
Ligt er een schat verborgen in de abdij van Orval?
En welke geheimen staan er eigenlijk te lezen
in de voorspellingen van Nostradamus?
Verkrijgbaar als paperback en ebook.


Werd koning Albert I in 1934 in Marche-les-Dames
het slachtoffer van een passioneel drama of een politiek complot?
En wat heeft een voorspelling van de zieneres van Onkerzele,
Leonie Van den Dijck, met dit alles te maken?
Verkrijgbaar als paperback en ebook.


De 19de eeuwse Nederlands-Franse auteur Joris-Karl Huysmans
infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor
van de Paus van Satan: niemand minder dan de kapelaan
van de Basiliek van het Heilig Bloed in Brugge... 
Verkrijgbaar als paperback en ebook.


Was Frans Rombaut, die in 1875 overleed in Wachtebeke,
inderdaad niemand minder dan Louis XVII?
Hebben zijn nakomelingen recht op een fabelachtig fortuin,
dat hun werd ontstolen door een samenzwering van valse en echte Bourbons,
het Vaticaan, de Rothschilds en Leopold II?
Verkrijgbaar als paperback en ebook.


In augustus 1914 stond het Britse leger bij het Belgische stadje Mons
op het punt geheel vernietigd te worden door de Duitsers,
die drie keer zo sterk waren. Tot een magisch schimmenleger
aan hun zijde verscheen… dat uit de pen gekropen kwam
van de magisch-realistische auteur Arthur Machen.
Verkrijgbaar als paperback en ebook.


"Enkele jaren geleden bracht ik bij wijze van paranormaal literair experiment 
de nacht door in een leegstaande, vervallen art nouveau woning. 
Ze was me aangewezen door een aantal urban explorers, 
die beweerden dat het er spookte. Misschien had dat te maken 
met de tot de verbeelding sprekende naam Malemort..."
Stiftgedichten, verkrijgbaar als paperback.

16.6.18

De Rechtvaardige Rechters: Verbeelding aan de Macht!


Gisternamiddag, in de wagen, hoorde ik Siel Van der Donckt op de radio haar lof uitspreken voor het boek van Marc De Bel en Gino Marchal, De Veertiende Brief: 'Het is een boeiend boek geworden, zeer goed geschreven.' En ze voegt eraan toe: 'Maar we zijn er nog niet uit.' - Het is inderdaad zo dat burgemeester Termont gistervoormiddag om 10 uur in de gemeenteraadszaal van het Gentse stadhuis niét het spoorloze paneel De Rechtvaardige Rechters aan pers en publiek mocht presenteren. Het ging 'm alleen maar om een detectiveroman voor jongeren (fictie dus), waarin een op feiten gebaseerde nieuwe these werd toegevoegd aan de sage, voorlopig een heuse neverending story. Maar of dat ook een goeie reden is om de these in één moeite door naar het rijk der fabelen te verwijzen, daar heb ik zo mijn twijfels bij.



De These van de Kalandeberg

Siel vindt de These van de Kalandeberg 'nogal ongeloofwaardig'. De Bel & Marchal zouden van de verkeerde stellingen vertrekken: 'Ten eerste: Arsène Goedertier was de dief, en de enige dief. Ten tweede: hij alleen wist waar het zat. En de derde foute stelling is: het is al die tijd op die plaats blijven zitten.' - Nu, eerlijk gezegd, ik vind geen van deze drie foute veronderstellingen in het boek terug. Op pagina 145 en volgende vermelden De Bel & Marchal nadrukkelijk de theorie 'dat er niet één, maar vier mannen achter de diefstal zaten'. Vervolgens wordt een hypothese uit de doeken gedaan die al in de jaren 60 gelanceerd werd door ene William Luck in een regionaal blad, die ik uitgebreid behandeld heb in mijn boek De Mythe van de Rechtvaardige Rechters (1995), en waarop ook de Nazi Piste is gebaseerd die ik volgde in mijn eerste boek over de kwestie, Mysteries van het Lam Gods (1991) en verder uitwerkte in de historische 'faction' thriller Het Bloed van het Lam (2006). 




Enerzijds is er het fictieve kader dat uit de koker komt van Marc De Bel - wie het boek leest, weet waarom ik hier cursief gebruik. Anderzijds is er het feitelijke onderzoek van Gino Marchal waarop de fictie verder bouwt. De oplossing voor 'de code in de veertiende brief' van Arsène Goedertier, staat op geen enkele wijze in de weg dat ook een ander persoon zou geweten hebben waar het paneel zich bevond. Waaruit logischerwijze volgt dat het niet de hele tijd op dezelfde plaats hoeft te zijn gebleven. Het is niet omdat je een mogelijk sluitende oplossing voor het mysterie in petto hebt, dat je de Rechtvaardige Rechters ook uit de bergplaats - die volgt uit de oplossing - tevoorschijn kunt toveren. De Bel en Marchal houden heel de tijd die slag om de arm. Uiteraard, mochten ze dat niet doen, ze zouden fantasten zijn, zonder meer.

De veertiende brief - met rechts onderaan de code

Wat mij keer op keer ergert - en dit al meer dan een kwarteeuw lang - is dat de onderzoekers die het aandurven hun verbeelding aan te spreken in deze zaak, meteen worden weggezet als lui die zich 'laten meeslepen door hun enthousiasme' en lijden aan 'tunnelvisie'. Waarop 'ernstige' onderzoekers dan hun eigen these presenteren, die... getuigt van tunnelvisie en vaak steunt op dubieus 'bewijsmateriaal' of dito veronderstellingen. In dit specifieke geval: het interview dat Siel in 2015 heeft afgenomen van Christiana De Geest (toen 91), achternicht van kanunnik Kamiel van Ongeval, volgens haar 'de man achter de diefstal'. Ergo, 'de oplossing van het raadsel moet dan wellicht in die richting gezocht worden'. Op basis van één enkele verklaring, over een 'familiegeheim' dat te maken had met de bankencrisis van de jaren 30, en zonder enige verdere ondersteunende context, zonder zeer concrete en te verifiëren aanwijzingen of bewijsstukken? Sorry hoor, maar met een dergelijke flinterdunne hypothese zou ik mijn geloofwaardigheid als auteur van historische faction thrillers niet op het spel durven zetten.

De drie voorwaarden die Siel aanhaalt, en die ook door oud-commissaris Karel Mortier worden onderschreven, zijn m.i. niet de enige waarmee je een nieuwe hypothese kunt 'wegen'. We kunnen er niet onderuit dat Arsène Goedertier op zijn minst een centrale én cruciale rol heeft gespeeld in de hele affaire. Nu we ook enigszins vertrouwd zijn geworden met een term als 'profiling', moeten we aannemen dat de psychologie van Goedertier in deze niet van belang verstoken is. Zoals we ook de 'modus operandi' van de afpersing in aanmerking dienen te nemen, die nauw aansluit bij de persoonlijkheid van Goedertier. En dan is er nog de grote hoeveelheid 'indirect bewijs', zoals bijvoorbeeld - en ik noem maar wat - uitspraken van Goedertier, ons overgeleverd door getuigen. 

De code in de dummy die ik vond, speelt eveneens een rol in De Veertiende Brief.
Zie ook Het Bloed van het Lam of De Mythe van de Rechtvaardige Rechters.

Het is wat de uitputtende criminologische studie van Chris Noppe, De Openbaring van Arsène Goedertier, zo boeiend en belangwekkend maakt. Je hoeft het niet eens te zijn met de conclusies van de auteur, om te erkennen dat er nieuwe en vitale informatie boven water is gekomen, die mogelijk een verhelderend licht kan werpen op het mysterie. Hier is een onderzoeker annex auteur aan het woord die de Verbeelding aan de Macht laat, met respect voor de feiten. En, als we dit Mysterie willen doorgronden, hebben we ongetwijfeld die Verbeelding nodig. 




... de sleuter eener misdaad op de boekenplank ...

Reeds in 1935 schreef ene John F., beter bekend als griezel- en misdaadauteur John Flanders/Jean Ray (voor de burgerlijke stand: Gentenaar Raymond De Kremer) in de krant het volgende:

Arsène Goedertier ofte Arsène Lupin, gentleman-detekDIEF, dat klinkt heel voornaam. En als men nu weet dat de fictieve Arsène talloze welgelukte boevenstreken op zijn kerfstok had, vooral een meester was in 't weggappen van vermaarde kunstschatten, dat hij nooit gesnapt werd... dan moest dat de ware Arsène zoo aangenaam als bemoedigend voorkomen. Want Maurice Leblanc's ingebeelde held ging ongeveer te werk als hij, toen hij in 't bezit van een gestolen kunstwerk er geld uit wilde slaan...
 De suggestie van enkelen uitgaand, dat Goedertier een soort detektief zou geweest zijn, die voor eigen rekening op zoek ging naar het paneel, het ontdekte, of beter de dieven ontdekte, en alsdan hun afgezant werd, is tamelijk verleidelijk, maar tevens te fantastisch. De koster-bankier-detektief las graag detektief-romans, en we weten maar al te best dat de schrijvers dezer romans zelf dikwijls den bal missloegen als ze persoonlijk wilden optreden in de plaats hunner ingebeelde helden: zoo Conan Doyle, zoo Simenon. Hartstochtelijke lezers der huidige politie-verhalen, zijn nutteloze Don Quichots als ze als detektief fungeeren willen. En wat de romanmethode betreft, ze is onaanwendbaar voor de doorslaande reden dat zulke verhalen niet van A tot Z worden geschreven, maar van Z tot A: de auteur begint steeds met het einde ervan neer te pennen.

 De sensatielektuur van den Wetterschen Arsène Lupin heeft wel geen detektief van hem kunnen maken, maar een tamelijk goed ingelicht mensch inzake van merkwaardige verhelingen. Het ware interessant de bibliotheek van Arsène eens goed te doorlopen. Het zou de eerste maal niet zijn dat de recherche de sleuter eener misdaad op de boekenplank heeft gevonden, want de politie-verhalen hebben nooit detektieven gevormd, maar wel misdadigers. Er zijn verscheidene dezer werken die, inzake kunstdiefstallen, ware aanduidingen geven...

Uit Het geheim van Arsène Lupin - een code, jawel

Dit is geen stelling van een 'ernstig onderzoeker', maar van een magisch-realistisch auteur die het gewend is zijn verbeelding aan de macht te laten... zonder de werkelijkheid geweld aan te doen. Wie de psyche van Goedertier wil doorgronden, om op die manier tot een oplossing van het Mysterie te komen, én eventueel een corresponderende bergplaats te vinden, doet er goed aan het tekstfragment uit het hoofd te leren. Het staat zovele jaren later nog steeds als een huis.

Het onderzoek van Gino Marchal vertrekt vanuit de psyche van Goedertier, vanuit een modus operandi die ons bekend is, en het is niet blind voor de context van de jaren 30 en de ruimte - de stad Gent  - waarin de feiten plaatsvonden. Het lijken mij even goed noodzakelijke voorwaarden waaraan een hypothese dient te voldoen om ernstig te worden genomen.

Tot dusver, en dus tot Gino Marchal op de proppen verscheen, is er nog geen enkele onderzoeker aan komen zetten met een perfect geloofwaardige interpretatie van de 'code' uit de veertiende brief. Met 'perfect geloofwaardig' bedoel ik dat je niet één of twee of drie woordjes 'verklaart', maar dat je ze stuk voor stuk - allemaal - kunt laten verwijzen naar één bepaalde, welomschreven locatie die voldoet aan de 'randvoorwaarden', en die ook de persoonlijkheid van Goedertier en de modus operandi respecteert. Met de 'randvoorwaarden' bedoel ik onder meer dat Goedertier - of iemand anders - in de gelegenheid moet zijn geweest om het paneel in die periode en op die plaats te verstoppen. Op minder dan vijf minuten stappen van Sint-Baafs, op een letterlijke boogscheut van zijn stamcafé... en ja, ook van het Huis van de Gebroeders Van Eyck... lijkt de potentiële bergplaats van Marchal me alleen al in dat opzicht bijzonder geloofwaardig.

Betekent het dat de Rechters nu binnenkort hun ondergrondse kluis zullen verlaten, ongeschonden en wel? Uiteraard niet. Dat zeggen de auteurs ook niet. Het Mysterie is immers veel groter dan dat: zolang we geen zekerheid hebben over de context - over medeplichtigen, over gebeurtenissen achter de schermen in de periode tussen de diefstal en het overlijden van Goedertier, over wat er er zich zoal afspeelde na zijn dood en waarover wij geen of zeer onvolledige informatie hebben - zal de ultieme oplossing wellicht uitblijven. Die puzzel hebben De Bel en Marchal nog niet gelegd in hun boek, misschien hebben zij hierover meer verteld aan het parket en behoort dit voorlopig tot 'het geheim van het onderzoek'. Eén ding is zeker. De jacht op de Rechters leek de jongste jaren enigszins op een burn-out af te stevenen, maar met deze nieuwe en opwindende roman, en met het dito onderzoek dat de feiten leverde voor de fictie, is het Vlaamse Monster van Loch Ness weer heel erg alive and kicking.


8.7.14

Vertelling "Mysteries van het Lam Gods" op de Gentse Feesten, 26 juli!

Waarom werd het paneel van de Rechtvaardige Rechters in 1934 gestolen uit de Sint-Baafskathedraal van Gent? Waarom wilden de nazi's dit onderdeel van het Lam Gods, het meesterwerk van de gebroeders Van Eyck, zo graag terug? Verbergt het nog steeds spoorloze paneel het geheim van de Tempeliers? En waar zouden we de Rechters dan wel kunnen vinden? Sinds Patrick Bernauw in 1991 de speurtocht nieuw leven inblies met Mysteries van het Lam Gods, heeft hij al diverse werken gewijd aan "het Vlaamse Monster van Loch Ness". Verwacht u niet aan een saaie lezing, maar eerder aan een historische thriller, gebracht alsof het verteltheater was. 



Deze vertelling maakt overigens deel uit 
van het Festival "Duivelskunstenaars" 
van de Theater- en Filmschool Stijn Brouns
en wordt ondersteund door het Vlaams Fonds voor de Letteren.




Zaterdag 26 juli, 18 uur. 

In de toneelzaal
van de Theater- en Filmschool Stijn Brouns, 
Sleepstraat 210 D, Gent.


21.3.11

Vers van de pers: De paus van Satan - Hier is het Voorwoord:



Dit is het Voorwoord
bij De paus van Satan,
vers van de pers:




Philip Coppens is een Vlaming die al een tijdje wereldwijd ‘on the road’ is. Enkele jaren geleden was hij in Spanje voor een lezing rond een ‘alternatief historisch’ thema. Achteraf werd hij benaderd door een oudere heer die vlekkeloos (Noord-)Nederlands sprak, en er al meteen op aandrong dat hij – wat ook het gevolg van hun gesprek mocht zijn – onder alle omstandigheden anoniem wenste te blijven. De man liet Philip een aantal fotokopieën zien van een moeilijk leesbare, met de hand geschreven tekst, gesteld in een vooroorlogs Nederlands. Hij vertelde erbij dat het om ‘de laatste woorden’ ging van de ooit zo beroemde – en ook wel beruchte – schrijver Joris-Karl Huysmans. Het testament van J.-K. Huysmans was oorspronkelijk in het Frans geschreven geweest, maar het werd door een lid van de Nederlandse tak van de familie van de schrijver naar het Nederlands vertaald, en het was door een speling van het lot in de handen van Philips contactpersoon terechtgekomen.
Charles-Marie-Georges Huysmans, geboren in 1848 in Parijs en daar ook in 1907 gestorven, werd geboren uit een Nederlandse vader en een Franse moeder. Om zijn Nederlandse afkomst te benadrukken, publiceerde hij onder de naam Joris-Karl of J.-K. Huysmans. Zijn grootvader telde een aantal Vlaamse schilders onder zijn voorzaten en was tekenleraar aan de Militaire Academie van Breda. Huysmans debuteerde in 1874 met een in eigen beheer uitgegeven dichtbundel en raakte al snel nauw betrokken bij de naturalistische kring die zich verzameld had rond Emile Zola. In zijn vroege werk schetste hij bij voorkeur een banaal en alledaags bestaan, en gaf hij blijk van een diep pessimisme en zijn weerzin voor de moderne wereld. Zijn doorbraak kwam er pas nadat hij Zola in 1884 de rug toekeerde en de roman A Rebours publiceerde, die ‘de bijbel van het decadentisme’ werd genoemd en hem tot één van de iconen van het symbolisme maakte. Net als zijn hoofdpersonage Des Esseintes was Huysmans een estheet met een voorliefde voor het kunstmatige, die zich probeerde af te zonderen van de wereld en een leven lang leed aan tal van zenuwziekten.
Minder bekend is dat J.-K. Huysmans er naast zijn literaire carrière een loopbaan als ‘ambtenaar bij de Sûreté Générale’ op na hield. ‘Wat daar precies onder verstaan moest worden, maakt dit manuscript perfect duidelijk’, vertelde de oude heer aan Philip. Het beschreef intensief de periode die voorafging aan de publicatie van zijn satanische schandaalroman Là-bas in 1891 en zijn daarop volgende bekering tot het christelijk geloof, die boeken opleverde als La Cathédrale (1898) en hem een plaats in de canon van de Franse literatuur opleverde. Hoewel er tot het eind van zijn leven twijfel bleef bestaan aan de oprechtheid van zijn bekering, stierf Huysmans in de pij van een Benedictijner broeder aan de gevolgen van long- en botkanker.
Het zou ons te ver leiden hier te schetsen hoe deze oude heer er uiteindelijk in slaagde Philip te overtuigen van zijn goede trouw. We zouden er trouwens ook de door hem gewenste anonimiteit mee tenietdoen. Laat het volstaan op deze pagina’s te vermelden dat Philip een kort onderzoek instelde naar zijn contactpersoon, en dat deze inderdaad een ver familielid van J.-K. Huysmans bleek te zijn. Ook in zijn voordeel sprak dat hij juist in contact was getreden met Philip om erachter te komen of het manuscript wel degelijk authentiek mocht worden genoemd.
Philip kende mijn fascinatie voor de occulte geschiedenis van Vlaanderen, en hij wist dat ik gedurende de afgelopen twee decennia zowel fictie als non-fictie had geschreven rond thema’s die zich situeerden in Fantastisch Vlaanderen of Mysterieus België – van Brugge, over Gent, tot Orval. Hij wendde zich dan ook tot mij met de vraag het manuscript gezamenlijk te screenen, en een poging te doen om vast te stellen of we te maken hadden met een listige mystificatie.
Onze contactpersoon bezorgde ons in een Word-document een gemoderniseerde transcriptie van het volledige manuscript, met de vraag het aan een grondig onderzoek te onderwerpen en, indien mogelijk, te publiceren. Toen hij kort nadien overleed, leek het erop dat hij volslagen alleen in de wereld had gestaan. Zijn bezittingen liet hij na aan goede doelen, en van het originele manuscript hebben we daarna niets meer vernomen. Ikzelf heb het nooit gezien en Philip heeft alleen even de fotokopieën van bepaalde passages in zijn handen mogen houden. We zijn er ons terdege van bewust dat deze hele gang van zaken ideaal is – en kenmerkend – voor personen die een literaire mystificatie een schijn van authenticiteit willen geven. Omdat wij niet beschikken over het originele manuscript, kunnen we de authenticiteit van de tekst alleen maar beoordelen op basis van zijn inhoudelijke en literaire vormkenmerken. Het spreekt vanzelf dat het in die omstandigheden onmogelijk is zonder enig voorbehoud welke conclusie dan ook te formuleren.
Zelfs als we ervan uitgaan dat de tekst een getrouwe weergave is van een Frans manuscript dat tot stand kwam vóór 1907, dan moeten we ons nog de vraag stellen wie de werkelijke auteur is van dit literair en spiritueel testament: Joris-Karl Huysmans, of zijn secretaris Jean de Caldain. Huysmans zou deze bijzonder omvangrijke en gedetailleerde geschiedenis immers gedicteerd hebben aan Jean de Caldain, gedurende de laatste maanden, weken of zelfs dagen van zijn leven, vanaf zijn ziekbed, terwijl hij verging van de pijn, onder invloed van verdovende middelen, tussen hallucinaties en ijldromen door. In hoeverre heeft Jean de Caldain de aldus tot stand gekomen tekst ‘geredigeerd’, en wat is er – inhoudelijk en stilistisch – met het testament van Huysmans gebeurd toen het door een familielid werd vertaald naar een ‘vooroorlogs Nederlands’ (met welk doel, overigens?) en vervolgens omgezet in ‘modern Nederlands’ (door de contactpersoon van Philip?).
Welke weg het oorspronkelijke manuscript precies heeft gevolgd, om uiteindelijk bij de Nederlandse tak van de familie van J.-K. Huysmans te belanden, is ook lang niet duidelijk. Stel dat Jean de Caldain de pen van J.-K. Huysmans heeft vastgehouden of zelfs de ware auteur van het Franse manuscript is geweest, welke bedoelingen had hij dan met dit manuscript? Heeft hij geprobeerd de authenticiteit ervan te laten waarborgen door een vooraanstaand lid van de familie Huysmans? Heeft het manuscript vervolgens om een of andere reden tientallen jaren lang stof vergaard op een zolder, waar het uiteindelijk toevallig werd gevonden en door onze contactpersoon interessant genoeg werd geacht om te ‘hertalen’ en Philip Coppens aan te spreken?
Het heeft er de schijn van dat het manuscript voornamelijk gedurende 1907 tot stand is gekomen – het laatste levensjaar van J.-K. Huysmans. Houden we rekening met zijn mentale en fysieke conditie in die periode, dan moet het noodzakelijkerwijs bestaan uit een chaotische verzameling van artikels, documenten, brieven en notities, met elkaar verbonden door de al even chaotische herinneringen van de stervende schrijver. Aangezien de secretaris die hem op het eind van zijn leven bijstond, Jean de Caldain, de gebeurtenissen niet had meegemaakt waarover J.-K. Huysmans vertelde, kon hij ook geen idee hebben gehad waar en hoe bepaalde documenten precies pasten in het geheel. Het resultaat zou bijgevolg een zo mogelijk nog chaotischer geheel moeten vormen, a-chronologisch, met een overvloed aan losse verhaaldraden, passages die nergens toe leiden en fragmenten die volstrekt duister zijn voor wie niet in de geest van Huysmans kan kijken. De tekst die wij onder ogen kregen, is evenwel strak chronologisch opgebouwd en ook vrij sterk gestructureerd, wat doet vermoeden dat ofwel J.-K. Huysmans eerder al aan de slag is geweest met zijn testament, ofwel Jean de Caldain veel meer was dan zijn secretaris, misschien zelfs meer dan louter zijn ghostwriter.
Vormelijk en stilistisch draagt de tekst alleszins het stempel van J.-K. Huysmans. Zoals ook in zijn ‘laatste woorden’ ter sprake komt, was hij een van de eersten om op ‘naturalistische’ wijze allerhande documentair materiaal in een roman te verwerken. Bij leven en welzijn schreef Huysmans al ‘faction’, en onder die noemer valt ook deze tekst getiteld De paus van Satan. Zijn vaak sardonische stijl, de hyperbolen en opsommingen, zijn plotse uitbarstingen in pure lyriek, de horror… dit alles is vintage Huysmans. Bij sommige passages dachten we - Là bas te lezen: de beschrijving van zijn relatie met Henriette Maillat, haar brieven die hij niet alleen in Là-bas maar ook in De paus van Satan gebruikt zou hebben, de zwarte mis, Saint-Sulpice … Maar Là-bas is nu eenmaal, en zelfs in de eerste plaats, een autobiografische roman. Het boek vormde bovendien een scharnierpunt in het leven en werk van de schrijver. Misschien zou het omgekeerde ons pas echt moeten verbazen, namelijk: dat De paus van Satan geen raakpunten bezat met Là-bas, waarvan het de wordingsgeschiedenis beschrijft en waarmee het de thematiek deelt.
Inhoudelijk hebben we de schrijver van De paus van Satan nergens op grove ‘fouten’ kunnen betrappen. Het leven van Joris-Karl Huysmans is vrij goed gedocumenteerd, door hemzelf – in zijn autobiografische romans en in tal van andere geschriften – en door Robert Baldick, de auteur van de magistrale biografie The Life of J.-K. Huysmans (1955). Aan de hand van dit boek hebben we De paus van Satan aan een grondige controle onderworpen. Hierbij hebben we kunnen vaststellen dat de schrijver van De paus van Satan al eens beweert op een andere plaats geweest te zijn dan uit bepaalde documenten mag blijken, maar dat hij daar dan ook een steekhoudende verklaring voor geeft. En als zijn chronologie al eens lichtjes afwijkt van die in het boek van Baldick, dan zou het omgekeerde ons ook – alweer – verbazen.
Het meest in het oog springende verschil tussen de ‘officiële’ biografie van Baldick en wat we zoal in De paus van Satan terugvinden, heeft te maken met het werk dat Huysmans zou hebben gedaan bij de Sûreté Générale. Maar ook deze discrepantie is perfect verklaarbaar: Huysmans zelf kon er bezwaarlijk mee te koop lopen, en het per definitie geheime of op zijn minst discrete karakter van zijn job zorgde ervoor dat dit belangrijke aspect van zijn leven ook later weinig aan bod kon komen in artikels of boeken gewijd aan Joris-Karl Huysmans.
Een ander referentiewerk dat van onschatbare waarde bleek te zijn, werd geschreven door een onderzoeksjournalist avant la lettre, die zich als een pitbull in zijn onderwerp had vastgebeten: Herman Bossier, met zijn Geschiedenis van een romanfiguur, de ‘chanoine Docre’ uit Là-bas van J.-K. Huysmans. Deze studie over de kapelaan van de Heilig Bloedkapel te Brugge, Louis Van Haecke, die niemand minder dan ‘de paus van Satan’ zou geweest zijn, werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1942, en in 1965 herdrukt in de reeks Vlaamse Wetenschappelijke Pockets van uitgeverij Heideland, te Hasselt. Dit boek verschafte ons heel wat informatie die akelig parallel bleek te lopen met wat we ook al in het testament van Huysmans konden lezen.
Bérenger Saunière is sinds de late jaren zestig zowat een cultfiguur geworden, het zwaartepunt van eindeloze speculaties en honderden publicaties over ‘de schat van Rennes-le-Château ’. Er deden geruchten de ronde over bezoeken van Saunière aan Parijs, maar tot nu toe konden die niet hard gemaakt worden. Zijn naam terug te vinden in geschriften van Huysmans, die dateren van de late negentiende en de vroege twintigste eeuw, valt op zijn minst opmerkelijk te noemen. Toen we de informatie met betrekking tot Saunière gingen checken, zagen we hoe eenzelfde patroon zich aftekende als we eerder al opgemerkt hadden toen we de controle uitvoerden aan de hand van de biografie van Baldick of de studie van Bossier: hier en daar, vooral in de details, wijkt De paus van Satan af van wat we elders konden lezen, maar de grote lijnen liepen wel degelijk parallel. En hetzelfde patroon zagen we ook opduiken als we bepaalde passages uit het literair en spiritueel testament van Joris-Karl Huysmans controleerden aan de hand van het beschikbare archiefmateriaal.
Dit alles in acht genomen, zijn Philip Coppens en ikzelf reeds omstreeks 2005 tot de conclusie gekomen dat we geneigd zijn De paus van Satan als authentiek te beschouwen. Om een onbevooroordeeld publiek debat uit te lokken, zonder dat we meteen al onze kaarten op tafel hoefden te gooien, publiceerde ik een deel van het materiaal uit De paus van Satan in Het Bloed van het Lam (2006) en Nostradamus in Orval (2007). Het is inderdaad zo dat De paus van Satan mij ertoe gebracht heeft na een lange stilte opnieuw historische faction te gaan schrijven voor volwassenen. Vervolgens zijn we gestart met het mondjesmaat vrijgeven van artikels of bepaalde passages uit het boek in het Engels, en op het web – nog steeds met de bedoeling reacties los te weken. De nieuwe inzichten die wij op die manier hebben verworven, werden eveneens in voetnoten aangebracht in de tekst van De paus van Satan die wij hierbij presenteren.
Wij pretenderen hiermee niet al de raadsels opgelost te hebben die door De paus van Satan worden opgeworpen. Het werk Le Précieux Sang à Bruges, geschreven door de kapelaan van het Heilig Bloed Louis Van Haecke, is bijvoorbeeld ontegensprekelijk een gecodeerd boek, zoals La Vraie Langue Celtique van Henri Boudet er een is, de confrater en buur van Bérenger Saunière. Het is duidelijk dat Huysmans met betrekking tot de decodering van Le Précieux Sang à Bruges allerminst het achterste van zijn tong heeft laten zien. Het is dan ook onze bedoeling dit boek vroeg of laat in facsimile uit te geven, zodat specialisten ter zake zich over de materie kunnen buigen.
En zo laat De paus van Satan nog wel meer vragen onbeantwoord. Wie is de Grote Monarch die de Schriften van de Profeet Nostradamus in vervulling zal laten gaan? Wanneer zal dat gebeuren? En waar is het Heilig Graf te vinden dat de Grote Monarch zal legitimeren? In dat verband heeft Orval nog lang niet al zijn mysteries prijsgegeven… Wat moeten we er bijvoorbeeld van denken dat de Duitse Keizer Wilhelm, in volle Eerste Wereldoorlog, terwijl enkele kilometers verderop in Verdun hele legers worden afgeslacht, op expeditie trekt om de Schat van Orval te vinden, terwijl de Kronprinz voortdurend in Stenay rondhangt, enkele kilometers verderop, bij de plek waar de Merovingische koning Dagobert II werd vermoord? Dit zijn feiten, er bestaan foto’s van – en ze verdienen ongetwijfeld een nader onderzoek...

Patrick Bernauw & Philip Coppens, augustus 2010

6.12.10

Smashwords: Het Bloed van het Lam - ebook


Het Bloed van het Lam

Ebook By Patrick Bernauw
Published: Nov. 07, 2010
Category: Fiction » Mystery & Detective » Historical
Words: 122191 (approximate)
Language: Dutch

Ebook Description

Tijdens zijn onderzoek naar de diefstal van de Rechtvaardige Rechters ontdekt Maarten Dejonckheere een occult geheim van de Tempeliers over de Heilige Graal. Deze historische thriller verscheen oorspronkelijk bij Manteau in 2006.

Tags

graal, het bloed van het lam, historische thriller, lam gods, patrick bernauw, rechtvaardige rechters, spannende boeken, tempeliers

Available Ebook reading formats:

Online Reading (HTML)
View
Online Reading (JavaScript)
View
Kindle (.mobi)
Download
Epub (open industry format, good for Stanza reader, others)
Download
PDF (good for highly formatted books, or for home printing)
Download
RTF (readable on most word processors)
Download
LRF (for Sony Reader)
Download
Palm Doc (PDB) (for Palm reading devices)
Download
Plain Text (download) (flexible, but lacks much formatting)
Download
Plain Text (view) (viewable as web page)
View
Smashwords - Het Bloed van het Lam - A book by Patrick Bernauw

8.11.10

ebooks Patrick Bernauw bij Smashwords

 Smashwords
Omdat ebooks de Toekomst schijnen te zijn, ben ik lid geworden van een digitaal platform – Smashwords – waarop zowel uitgevers als auteurs hun ebooks kunnen omzetten in de belangrijkste gangbare formaten, en wat meer is: ze ook kunnen verkopen via de online boekhandels. Voor schrijvers die opnieuw over de rechten kunnen beschikken van hun oud werk, lijkt mij dit een bijzonder interessant gegeven. Smashwords is een Amerikaanse site en ook voornamelijk gericht op de Amerikaanse markt, waar het ebook aan een onstuitbare opmars bezig lijkt. Maar het platform werkt ook voor een kleine Vlaming… Enfin, ik ben er in ieder geval in geslaagd een aantal oudere boeken om te zetten en via Smashwords aan te bieden in epub-formaat, voor de Kindle en Sony Reader, enzovoort… Nu alleen nog een eerste verkoop realiseren, zeker?

Beschikbare ebooks:

De Engel van Mons
Ebook Price: $9.99 USD. 37830 words. Fiction by Patrick Bernauw on November 7, 2010
Welk verband bestaat er tussen een mysterieus meisje en een krantenartikel van de schrijver Arthur Machen, over de Engelen van Mons? Dit magische schimmenleger zou in 1914 gevochten hebben aan de zijde van de Engelsen... "Ik heb ze verzonnen," beweert Machen. - "Wij hebben ze met onze eigen ogen gezien," zeggen de veteranen van Mons.
De Zwarte Spiegel
Ebook Price: $8.99 USD. 29900 words. Fiction by Patrick Bernauw on November 7, 2010
Sonja en Jan betrekken een appartement in Antwerpen. De vorige bewoner is net gestorven en zijn bezittingen, waaronder een zwarte spiegel en boeken over de beruchte 16de eeuwse magiër John Dee, krijgt het jonge stel zomaar cadeau... Deze griezelroman voor jongeren verscheen oorspronkelijk in 1998, en is nu ook beschikbaar als ebook!
De Rechtvaardige Rechters
Ebook Price: $8.99 USD. 25530 words. Fiction by Patrick Bernauw on November 7, 2010
Deze succesvolle jeugdroman van Patrick Bernauw over het gestolen paneel van het Lam Gods, verscheen oorspronkelijk in 1992. Vier drukken later verschijnt "De Rechtvaardige Rechters" nu ook in ebook-formaat.
Het Bloed van het Lam
Ebook Price: $9.99 USD. 122190 words. Fiction by Patrick Bernauw on November 7, 2010
Tijdens zijn onderzoek naar de diefstal van de Rechtvaardige Rechters ontdekt Maarten Dejonckheere een occult geheim van de Tempeliers over de Heilige Graal. Deze historische thriller verscheen oorspronkelijk bij Manteau in 2006.
Smashwords - About Patrick Bernauw, author of 'De Engel van Mons', 'De Zwarte Spiegel', 'De Rechtvaardige Rechters', etc.

6.8.10

Petitie: Red het Theater van Mesen!

 





TEKST PETITIE: "Help ons de prachtige theaterzaal in de oostvleugel van het kasteel van Mesen te redden! Na de sloop van de kapel en de zuidvleugel is dit, samen met de torentjes, het enigste wat wij nog kunnen redden van iets wat de zusters van Jupille ooit met zoveel liefde gebouwd hebben! De oostvleugel wordt omgebouwd naar service flats met een cafetaria in de planning. Waarom niet in deze prachtige ruimte met oogstrelende zuilen, die warmte en historie uitstraalt? Teken aub deze petitie en misschien kunnen we in de toekomst wel iets gaan drinken in een historische ruimte waar we vandaag voor 'gevochten' hebben!"
Save the Theater of Mesen!

Het Kasteel van Mesen, en de prachtige theaterzaal waarvan sprake, spelen een zeer belangrijke rol in mijn boek Het Bloed van het Lam. Het kasteel zou zelfs de Graalburcht zijn geweest...

22.10.09

Een tweede (web)leven voor Het Bloed van het Lam?


In 2006 verscheen Het Bloed van het Lam, het eerste boek in een trilogie rond onderzoeksjournalist Maarten Dejonckheere. "Vlaanderen heeft eindelijk zijn De Da Vinci Code," schreef De Standaard. 
Vanaf vandaag wordt deze historische thriller in min of meer wekelijkse afleveringen gepubliceerd op http://rechters.blogspot.com als een heus online feuilleton. Het leek mij een interessant experiment om te proberen uit te vissen of het mogelijk is een boek een tweede (web)leven mee te geven...
  

In het holst van de nacht wordt Maarten Dejonckheere opgebeld door Lena Christiaenssens. Maarten maakt een tv-documentaire over De Rechtvaardige Rechters, het paneel van het Lam Gods dat in 1934 werd gestolen uit de Sint-Baafskathedraal in Gent. De diefstal bleef onopgelost, maar Lena zegt er meer over te weten. Ook beweert ze op de vlucht te zijn voor haar familie, die al eeuwenlang een geheim genootschap zou leiden rond het Heilig Bloed van Brugge. Is Lena een fantaste? Of is er meer aan de hand?  Geen enkele andere stad pronkt er zo openlijk mee de enige echte Heilige Graal te bezitten als Brugge. Vlaanderen was dan ook de bakermat van de Orde der Tempeliers, die de behoeders van de Heilige Graal zouden zijn. Precies die Heilige Graal staat centraal in het Lam Gods, waarop ook de Tempeliers een prominente plaats innemen.  Maarten verliest zijn hoofd en hart aan Lena, die hem inwijdt in de geheime leer van haar familie en de waarheid achter de beruchte diefstal. Waarom werd het paneel van de gebroeders Van Eyck gestolen? Waarom wilden de nazi's het terugvinden? Verbergt het paneel een geheim? Welke rol spelen de Tempeliers? En voor wie of wat is Lena wérkelijk op de vlucht?

9.6.09

Over Louis Van Haecke, kapelaan van de Heilig Bloed Kapel, model voor de satanische kanunnik Docre in J.K. Huysmans' roman "Là-bas"






Louis Van Haecke schreef een boek over het Heilig Bloed van Brugge... en dat boek eindigt met dit raadselachtige gedichtje, dat onwillekeurig herinnert aan de merkwaardige codes in de boeken en documenten van zijn tijdgenoten Boudet en Saunière...



Uit "Het Bloed van het Lam":

‘In Brugge,’ schreef Ludwig Klein aan zijn leermeester en opdrachtgever, ‘strooien de klokken “de stof van klanken, als dode as van eeuwen” uit, en speelt de beiaard niet voor het nieuw aangebroken uur, maar voor “de dood van het uur”. Zo staat het te lezen in een curieus manuscript van één van de schrijvers met wie ik hier contact heb gezocht. Het boekje heet Bruges-la-Morte en de schrijver Georges Rodenbach. Het verhaal baadt in dezelfde sfeer van voze romantiek, die ook de stad typeren.’
Ondeugd en verderf sluimerden achter de gothische gevels van een fabuleus operadecor. Ludwig citeerde in dat verband de dichter Karel Van de Woestijne: ‘Hoe in deze stad van de katholieke God ook, en met dezelfde zonden van vratige gulzigheid achter schijnheilige gevels en onkuisheid in stijfstemmige kledij, de Satan huist die ter xve eeuw de festijnen bereidde en de ontucht leidde aan ’t Hof van Bourgondië.’
Het behoorde tot de eerste opdracht van Ludwig Klein door te dringen in het artistieke en literaire milieu dat Brugge in die dagen als schuilplaats of uitvalsbasis gebruikte. Zo raakte hij in de lente van 1891 ook ‘bevriend’ met Joris-Karl Huysmans, ‘de enige zoon van een Nederlander en een Française, geboren in Parijs in 1848. Het schijnt dat hij heeft gewerkt als ambtenaar bij het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij rapporten moest schrijven voor de Sureté. Hij maakte deel uit van de kring rond Zola, heeft al enige werken gepubliceerd en doet momenteel onderzoek in Brugge, naar het satanisme, voor een nieuwe roman die Là-bas zal heten.’
Het onderzoek dat Huysmans al had gedaan en nog deed, interesseerde Ludwig Klein en zijn broodheer in hoge mate. Ludwig hanteerde de tactiek die ook al bij Rodenbach had gewerkt en stelde zich aan de schrijver voor als een groot bewonderaar van zijn oeuvre. ‘Het gevolg is dat ik uitgebreid met Huysmans heb gedebatteerd over Gilles de Rais, de strijdmakker van Jeanne d’Arc, de intellectueel die werd geïntrigeerd door de geheimen van het leven, de magiër die werd ontmaskerd als bloeddorstig pederast.’
Hoofdpersonage Durtal uit de roman van Huysmans schreef een studie over de Franse maarschalk, die door zijn omgang met de Maagd van Orléans tot eenzame hoogten van geestelijke vervoering werd gestuwd. Toen Jeanne evenwel op de brandstapel werd gezet, verloor Gilles zijn vertrouwen in de kerk en de gerechtigheid. Van de overspannen gelovigheid die hem aanvankelijk kenmerkte, evolueerde hij naar een vertwijfeld satanisme. ‘Het is vooral dit facet van zijn persoonlijkheid dat Huysmans uitermate boeit. Als misdadiger bedreef Gilles de Rais zijn daden immers met de toewijding die ook een heilige moet voelen in het nastreven van de deugd. Liever dan middelmatig en respectabel te zijn, werd hij de ergste onmens die men zich kan inbeelden.’
De studie van Durtal vormde de kapstok waaraan de roman Là-bas zou opgehangen worden. ‘Geschiedenis heeft de plaats ingenomen van de roman met zijn triviale conventionaliteit,’ betoogde Huysmans. ‘Geschiedenis is geen wetenschap. Gebeurtenissen worden geïnterpreteerd naargelang het temperament van de auteur die er zijn licht over laat schijnen. Zij vormen alleen maar een springplank voor ideeën en stijl. Documenten zijn herzienbaar. Een flink deel ervan is toch apocrief, en een ander deel – dat er nochtans best geloofwaardig uitziet – komt later voor de dag en bestempelt de eerder gebruikte documenten tot puur verzinsel.’
Ludwig Klein beschreef uitvoerig de amusante monologen van Huysmans, met als thema de geschiedenis – volgens de schrijver niets anders dan ‘een hoogdravende leugen’, ‘een kinderlijke foplolly’. ‘Hoe zou de geschiedenis kunnen binnendringen in de gebeurtenissen van de middeleeuwen, mijn beste Ludwig, als zij in de verste verte nog niet in staat is om zelfs de meest recente episoden te verklaren? Wij kunnen beter, ieder voor zich, een eigen visie construeren, een eigen voorstelling van mensen die een andere tijd beleefden. Wij moeten in hun huid kruipen en hun armzalige plunje aantrekken om met handig uitgezochte details bedrieglijke samenhangen te verzinnen. Want de geconsacreerde historici, gisteren zowel als vandaag, doen niets anders dan snuffelen in paperassen en hun hersenen pijnigen boven prikborden met feiten en data. Ze zijn gespeend van verbeeldingskracht en geestdrift; ze beweren niets aan de waarheid toe te voegen, en dat kan wel zo zijn, maar de selectie van hun documenten is niet minder pure vervalsing dan de zogenaamde geschiedenis zelf, die zij bestuderen. Het zijn falsificateurs zonder spankracht en visie! Onbeduidende straatventers van hypothesen! Notulisten die pointilleren zonder een verband te zien!’
Een centraal gegeven in de roman was een flirt van Durtal met een getrouwde vrouw, die beschreven werd als een kleine, tengere blondine met smalle heupen en een te grote neus, sensuele lippen en schitterend witte tanden. Haar teint was bleekrood, met een spoortje blauw in het melkachtig wit, troebel als rijstwater. Huysmans typeerde haar als een ‘erotische ophitster’, een allumeuse.
‘Ik denk dat ene Berthe Courrière voor haar model heeft gestaan,’ schreef Ludwig. ‘Zij is werkelijk zeer verleidelijk, met een jongensachtig lichaam, soepel en zonder afstotelijke vleespartijen. En daarbij is ze geheimzinnig ook, met die in zichzelf gekeerde houding van haar en die kwijnende ogen; met haar echte of gewilde koelheid zelfs!’
Berthe was de ex-minnares van onder anderen de Franse schrijver Rémy de Gourmont, de politicus generaal Boulanger en de beeldhouwer Clésinger. ‘Ze heeft het vooral op letterkundigen gemunt, die zij hartstochtelijke brieven schrijft.’ Zo was ze in contact gekomen met Huysmans en zijn minnares geworden – zekere passages uit Là-bas die Ludwig Klein reeds had mogen lezen, lieten daar niet de minste twijfel over bestaan.
Berthe Courrière gaf Huysmans het adres van ene abbé Boullan in Lyon, die de auteur wellicht aan informatie kon helpen voor de studie van zijn alter ego Durtal over Gilles de Rais. ‘En nu wordt het interessant,’ schreef Ludwig Klein, ‘want Joseph Antoine Boullan, in 1848 tot priester gewijd, is acht jaar lang bedrijvig geweest als een door en door katholiek publicist, tot hij in de bedevaartplaats La Salette een jonge Belgische non ontmoet. Adèle Chevalier heeft visioenen, doet voorspellingen en beweert ooit op een miraculeuze wijze genezen te zijn. Van het één komt het ander, Adèle wordt zijn maîtresse. Samen richten ze een nieuwe, negen leden tellende orde op, “L’Oeuvre de la Réparation”. Volgens abbé Boullan opent vleselijke gemeenschap – zowel met menselijke wezens als met engelen en geesten van overledenen – de weg naar de Hogere Machten en de verlossing.’
Langzaam maar zeker vergleed Boullan naar een vorm van satanisme, waarbij geen beroep werd gedaan op God om redding en verlossing te bekomen, maar op Satan. Als de immateriële wereld een emanatie was van de Goede God, moest dit aardse tranendal immers een schepping van de Duistere zijn. Dit verklaarde meteen waar alle rampspoed en onheil vandaan kwamen die de mensheid onverminderd teisterden. In de materiële wereld was Satan machtiger dan God, omdat God nu eenmaal thuishoorde in de hemel.
‘U hebt gelijk,’ reageerde Klein op een missive van von List, ‘dat deze dualistische ideeën niet zo origineel zijn. Ze vertonen een duidelijke verwantschap met het oeroude manicheïsme en met verscheidene andere ketterse stromingen, zoals het katharisme. En hebt u er in uw colleges ook niet op gewezen dat zekere Tempeliers in de folterkelders van Filips de Schone verklaarden hoe de novicen, tijdens de initiatieritus, werd voorgehouden dat zij het verkeerde geloof beleden? Dat een Tempelier enkel diende te geloven in “de God in de hemel” en niet in Christus? De man Jezus, die door de joden werd gekruisigd, kon in geen geval God zijn en zou de mens ook niet redden. Een Tempelier diende te geloven in “een hogere God”. Ik meen mij ook te herinneren dat de novicen een kruisbeeld werd getoond en dat men erop aandrong niet te veel geloof te hechten aan dit kruis, en het zelfs te vertrappelen en te bespuwen. Omdat het “te jong” was.’
Abbé Boullan droeg zwarte missen op, waarbij – in het kader van de seksuele uitspattingen die daarbij kwamen kijken – kinderen zouden zijn gekruisigd. De abbé probeerde ook mensen te genezen door exorcismen uit te voeren, of met behulp van autohypnose en autosuggestie. Hij haatte het spiritisme en hield séances om het te bestrijden. Uiteindelijk werd hij samen met Adèle veroordeeld tot drie jaar cel, voor zwendel, en in 1875 geschorst als priester. ‘Sommigen beweren dat dit is gebeurd vanwege de publicatie van een satanisch geschrift, anderen omdat hij een epileptische vrouw genas of vanwege de geruchten als zou het kind dat hij met Adèle had tijdens een zwarte mis geofferd zijn. Hoe dan ook, kort daarna trok Boullan naar Brussel, waar hij het gezelschap zocht van Eugène Vintras. Deze mysticus had niet alleen wilde visioenen, maar poogde ook een synthese tot stand te brengen van het katholieke geloof en het satanisme. Toen hij overleed, wierp Boullan zich op als zijn opvolger.’
Boullan keerde terug naar Lyon, waar hij zich voorstelde als een reïncarnatie van Johannes de Doper. ‘De zondeval van Adam en Eva,’ stelde hij, ‘is niets anders dan de copulatie. Men kan de erfzonde alleen bezweren door de geslachtsdaad op een religieuze wijze uit te oefenen.’ Vandaar dat hij zich alle vleselijke rechten voorbehield op de vrouwelijke leden van de nieuwe secte die hij inmiddels had opgericht. De plechtige copulaties werden ‘union de vie’ genoemd en gingen door onder leiding van een priesteres, die tevens als medium en zieneres fungeerde: Julie Thibault.
De activiteiten van Boullan werden voor het eerst aangeklaagd door markies Stanislas de Guaita. Dit vooraanstaande lid van het geheime magische genootschap der Rozenkruisers was van oordeel dat de abbé alle principes van de Wijsheid door het slijk sleurde en dus ‘geneutraliseerd’ moest worden. Aanvankelijk alleen, vervolgens geholpen door een jong Zwitsers hypnotisch genezer, bestudeerde hij de magische praktijken van Boullan. In 1887 richtten deze ‘Ware Ingewijden’ een brief aan Boullan, waarin ze hem bezwoeren zijn criminele satanische praktijken op te geven. De abbé beschouwde het als een regelrechte oorlogsverklaring van magische aard, een envoûtement, en trof dadelijk tegenmaatregelen. Op die manier kwam de schrijver Joris-Karl Huysmans, door toedoen van zijn minnares Berthe Courrière, terecht in een onvervalste Magische Oorlog. Ludwig Klein, zijn jonge ‘bewonderaar’, volgde hem nog steeds op de voet en bracht trouw verslag uit aan Guido von List.
Huysmans voegde zich bij de abbé in Lyon, waar hij een maand zou blijven. Boullan liet hem een zwarte mis bijwonen die door een vrouw werd gecelebreerd en waarbij de auteur iets van de magische oorlogsvoering tegen de Rozenkruiser de Guaita kreeg te zien. ‘Hij stuurt al lang een vloek op me af,’ zei Boullan. ‘Maar nu heb ik de Guaita te pakken. U moet weten dat hij doodziek in bed ligt. De arm waarin hij morfine injecteerde, is zo dik als een wijnzak.’
Boullan werd bijgestaan door een sterke somnambule, Laure, en door Julie Thibault. De twee vrouwen ‘zagen’ Guaita machteloos in bed liggen, terwijl Boullan in misgewaad en heen en weer springend als een tijgerkat met hosties zwaaide die de boze machten moesten afweren. Huysmans stond Laure bij om te beletten dat ze door een magische terugslag door de kamer zou geslingerd worden, maar uiteindelijk gebeurde er niets – tenzij dat er sperwers dreigend langs de vensters zweefden.
Là-bas verscheen in 1891, eerst als feuilleton in L’Echo de Paris en daarna in boekvorm. Terzelfdertijd publiceerde Guaita Le Temple de Satan, waarin hij ten strijde trok tegen de leer van Boullan: ‘Ze leidt tot grenzeloze promiscuïteit en schaamteloosheid, tot overspel, incest, bestialiteit, incubisme en masturbatie.. en dat noemen ze dan verdienstelijke gewijde handelingen!’
De roman van Huysmans onthulde heel wat bijzonderheden over een aantal groeperingen van satanisten, waaronder die van abbé Boullan. ‘Er komt een uitstekende beschrijving in voor van een zwarte mis,’ schreef Ludwig Klein. ‘De priester is gekleed in een bloedrood gewaad dat met ontuchtige symbolen is geborduurd en draagt de bekende rooms-katholieke mis van achter naar voor op. Hij ontwijdt de hostie en roept Satan aan om de groep mannelijkheid, glorie, rijkdom en macht te schenken. De acolieten bestaan uit zwaar opgemaakte mannelijke protituées en de zwarte mis eindigt met een seksuele orgie. Het boek veroorzaakt hier in Brugge grote opschudding omdat de demonische priester die erin opgevoerd wordt niet werd geïnspireerd door de figuur van abbé Boullan, zoals u misschien zou vermoeden, maar door de kapelaan van de beroemde kapel van het Heilig Bloed:



Maarten controleert ook dit verhaal. Het kost hem alleen wat ochtendlijk googlen en een uitstapje naar de bibliotheek.
In Là-bas komen twee magiërs voor: dokter Johannès en kanunnik Docre. Deze laatste ‘roept de duivel op, geeft door hem geconsacreerde hosties als voer aan witte muizen; zijn heiligschennende razernij is van dien aard dat hij zich onder zijn voetzolen heeft laten tatoeëren met het beeld van het kruis om bij iedere stap op de Verlosser te kunnen trappen. (…) De zwarte mis celebreert hij met zedeloze mannen en vrouwen; hij wordt er ook openlijk van beschuldigd erfenissen af te troggelen en aan onverklaarbare overlijdingsgevallen schuldig te zijn. Ongelukkigerwijs zijn er geen wetten om heiligschennis tegen te gaan, en hoe kun je iemand voor het gerecht dagen die van een afstand ziekten toestuurt en zijn slachtoffers langzaam doodt, zonder dat er bij de autopsie sporen van vergiftiging aan het licht komen?’
De demonische kanunnik Docre is erin geslaagd ‘de oude geheimen’ terug op het spoor te komen en heeft er reeds ‘praktische resultaten’ mee geboekt. Dokter Johannès daarentegen, heeft zich teruggetrokken in Lyon, waar hij zich wijdt aan genezingen en betoveringen. Hij wordt omschreven als een zeer intelligente en geleerde priester, een voormalig kloosteroverste die in Parijs het enige mystieke tijdschrift leidde dat daar ooit bestond. Dokter Johannès was ook een druk geraadpleegd theoloog , tot hij ‘schrijnende onenigheid’ kreeg met de pauselijke curie in Rome en met de kardinaal-aartsbisschop van Parijs. Zijn duiveluitdrijvingen en zijn niet aflatende strijd tegen de incubi in nonnenkloosters (demonen die vrouwen door middel van seksuele geneugten aan Satan binden) zouden tot zijn val geleid hebben.
Zittend bij het vuur en terwijl hij sigaret met sigaret aansteekt, denkt Durtal aan de strijd tussen Docre en Johannès, die elkaar proberen af te troeven met betoveringen en bezweringen. Hij weet dat Docre verscheidene malen van vergiftiging beschuldigd werd, maar steeds vrijkwam omdat de rechtbanken nooit een sluitend bewijs konden leveren. Hij weet dat Docre een chemisch laboratorium en een immense bibliotheek bezit, waarin zich onder meer een eigenaardig boek in perkament bevindt, met de liturgie van de zwarte mis. Het werk is prachtig verlucht en ingebonden met de gelooide huid van een ongedoopte baby. Toch dringt Durtal er bij Hyacinthe op aan hem in contact te brengen met Docre en een zwarte mis te laten bijwonen, die hem met walging vervult. ‘Wat een bizar tijdperk!’ verzucht hij. ‘Juist als het positivisme een grote vlucht heeft genomen, steekt het mysticisme de kop op en beginnen de idioterieën van het occultisme weer.’
‘De oppervlakkige waarnemer zal tot de conclusie komen dat de reële markies de Guaita en de reële abbé Boullan model hebben gestaan voor de fictieve kanunnik Docre en de fictieve dokter Johannès,’ schreef Ludwig Klein. ‘Maar het ligt nog iets ingewikkelder. Bepaalde passages zijn ongetwijfeld geïnspireerd door de markies, de abbé en hun Magische Oorlog. Volgens Huysmans zelf, werd Docre echter gemodelleerd naar de kapelaan van de kapel van het Heilig Bloed, de tweeënzestigjarige populaire priester Louis Van Haecke. De schrijver heeft mij toevertrouwd dat hij Van Haecke tijdens zwarte missen in Parijs en Brugge aan het werk heeft gezien. Huysmans heeft de identiteit van de priester achterhaald dank zij Berthe Courrière, die hem eerder al het adres van Boullan bezorgde. Berthe zou dan weer kennis gemaakt hebben met Van Haecke in een veelvuldig door de priester gefrequenteerde satanistische kring in Parijs. Zelf schijnt Berthe trouwens ook wat aan satanisme te doen; ik kan er persoonlijk van getuigen dat zij in haar handtas altijd enige geconsacreerde hosties bewaart, die ze bij voorkeur voedt aan de honden.’

Berthe Courrière

Ludwig Klein bracht omstandig verslag uit van het onderzoek dat hij naar Berthe Courrière en Louis Van Haecke had verricht: ‘Op 8 september 1890 werd een naakte vrouw aangetroffen in de bosjes bij de Smedenpoort in de oude stadswal van Brugge. De politie bracht haar onmiddellijk naar een ziekenhuis. Ze verkeerde in een toestand van algehele zinsverbijstering. In de krant stond te lezen dat ze “allerhande zotte kuren” uitrichtte. Bij haar arrestatie moeten er ook enige communicatiestoornissen zijn opgetreden, want de vrouw sprak uitsluitend Frans.’
Ludwig Klein slaagde erin de hand te leggen op een medisch rapport, waarin vermeld stond dat de vrouw die zich Caroline (Berthe) Courrière noemde, achtendertig jaar oud was en zeer zonderling gedrag vertoonde, gekenmerkt door ‘onsamenhangende spraak’ en ‘zware hysterie’. Ze werd pas op 6 oktober ontslagen uit het ziekenhuis. Berthe verklaarde zowel aan de politie als aan de dokters dat ze de nacht had doorgebracht in het huis van pastoor Van Haecke, dat ze op de vlucht was gegaan voor zijn ‘zonderlinge handelingen’ en dat ze al haar kleren bij hem thuis had achtergelaten.
‘Berthe wordt door meerdere personen – ook door Joris-Karl Huysmans – een nymfomane genoemd met een voorkeur voor geestelijken. Ze schijnt haar doel bij voorkeur te bereiken met een zinnen prikkelende biechtstonde; in deze context viel ook de naam van de priester-dichter Guido Gezelle, bij wie zij echter bot zou hebben gevangen. Men kan zich afvragen welke zonderlinge handelingen een vrouw met haar ervaring zodanig uit haar evenwicht kunnen hebben gebracht, dat haar gedrag werd gekenmerkt door zware hysterie.’ Guido von List suggereerde ‘een zware anticlimax in geëxalteerde toestand’, maar dat kon volgens Klein niet kloppen: ‘Berthe werd immers reeds afgewezen door een priester. Bovendien heeft ze een onafzienbare reeks minnaars versleten en is ze ook lang geen onbeschreven blad als het op satanistische praktijken aankomt. Dus vraag ik het u nogmaals… Hoe is een tweeënzestigjarige kapelaan erin geslaagd een vrouw met de achtergronden van Berthe Courrière compleet hysterisch op de vlucht te jagen en met een zenuwinzinking in het ziekenhuis te doen belanden, waar zij meer dan een maand werd verpleegd?’
Ludwig Klein had Berthe Courrière ondervraagd over de gebeurtenissen die dateerden van voor zijn komst naar Brugge. Berthe hield de lippen echter stijf op elkaar. Hoewel ze op zowat alle mogelijke andere terreinen de bereidwilligheid zelf was, weigerde ze te praten over haar vreemde avontuur met de kapelaan van de Heilig Bloedkapel, waarmee ze inmiddels wel helemaal in het reine scheen gekomen. Ludwig had ook zijn vriend Huysmans het vuur aan de schenen gelegd, maar Huysmans wilde niet méér kwijt dan dat de figuur van Docre geïnspireerd werd door Van Haecke. Uiteindelijk durfde Ludwig niet langer aan te dringen, uit angst bij de auteur het krediet te verspelen dat hij – als ‘grenzeloos bewonderaar’ – zo zorgvuldig had opgebouwd.
Toen Là-bas verscheen en de associatie Docre-Van Haecke bekend raakte, begonnen de nieuwsgierigen al gauw toe te stromen – zelfs vanuit Parijs. Allemaal wilden ze in de kapel van het Heilig Bloed een priester aan het werk zien, die zich bij nacht overleverde aan de Duivel en het kruis op zijn voetzolen droeg. Het was voor Van Haecke zo goed als onmogelijk geworden zijn functie als kapelaan van de Heilig Bloedkapel nog verder uit te oefenen, maar toch werd hij door zijn superieuren nooit uit zijn ambt ontzet.
‘Omdat zij geen geloof hechtten aan de geruchten en de praatjes van een wuft Frans auteur?’ vraagt Maarten zich.
‘Men heeft gezegd dat Van Haecke met de hele kwestie weinig meer had te maken dan dat hij de verbeelding van Huysmans had geprikkeld,’ antwoordt Lena. ‘Iets met het contrast tussen het mystieke Brugge enerzijds en wat er achter die façade zoal aan zondigheid kon vermoed worden anderzijds. De priester die zo populair was onder het gewone volk, ook al vanwege zijn practical jokes, had zich waarschijnlijk door zijn wat morbide belangstelling voor het occulte laten meeslepen. En daarmee was de kous af.’
‘En Boullan?’
‘Boullan kreeg een doodvonnis thuis besteld, gepost door Guaita die sprak in naam van een rechtbank van Rozenkruisers. De abbé voelde zich zodanig bedreigd en had zoveel vertrouwen in Huysmans, dat hij de auteur een brief schreef waarin hij meldde dat hij werd verstikt door de vervloekingen van de Rozenkruiser. ’s Nachts hoorde hij de zwarte vogel des doods en iedere ochtend werd hij gewekt door het beuken van onzichtbare vuisten tegen de deur. Boullan waarschuwde Huysmans dat Guaita het na de verschijning van Là-bas wellicht ook op hem gemunt zou hebben. Hij overleed de dag na zijn noodkreet aan een hartaanval.’
‘Huysmans heeft de Magische Oorlog toch overleefd?’
‘O ja! Hij paste tegen de toverpraktijken van Guaita een door Boullan voorgeschreven procédé voor. Daarbij werd gebruik gemaakt van exorcismetabletten, met krijt op de vloer getekende pentagrammen, hosties en scapulieren. Maar toch streken onzichtbare machten bij nacht ook al eens met hun koude vingers over zijn gezicht. Toen hij het overlijden van Boullan vernam, schreef hij dit toe aan een envoûtement dat onder de kenners wordt omschreven als nouer l’aiguillette.’
‘En dat is?’
‘Een knoop in je penis leggen.’ Lena grijnst haar scheve grijns en vervolgt: ‘In Le Figaro werd Guaita er door Huysmans van beschuldigd dat hij Boullan op magische wijze het hoekje om had geholpen. De Rozenkruiser eiste genoegdoening. Het duel hoefde allerminst met magische middelen uitgevochten te worden, zei hij. Het kon ook met de blanke degen. De markies liet de brief door twee secondanten aan Huysmans bezorgen, die aandrong op een minnelijke schikking. Guaita bezat immers een geduchte reputatie als duellist, merkwaardig genoeg vooral dank zij de huisgeest die hij in een speciale kast bewaarde. De markies aanvaardde de excuses van de auteur en overleed vier jaar later, op zijn zesendertigste. Er wordt wel eens beweerd dat hij door zijn huisgeest werd gewurgd, maar vermoedelijk stierf hij door overmatig druggebruik.’
Ook deze geschiedenis trekt Maarten na en ook van dit verhaal vindt links en rechts sporen terug in onverdachte bronnen. Sommigen beweren dat Huysmans tijdens zijn excursie van een naturalist in het domein van het bovennatuurlijke niet vrijgepleit kan worden van een mystificatie met betrekking tot Van Haecke. Hij zou evenwel tot op zijn sterfbed volharden in de boosheid. ‘Huysmans schreef over Brugge als over een demonische stad, vanwege haar geheime genootschappen van wat hij “bezetenen” noemde,’ zegt Lena. ‘Zelfs in 1897, na zijn dik in de verf gezette bekering tot de Roomse kerk, hield hij nog vol dat in Brugge, in vervallen heiligdommen uit de middeleeuwen, zwarte missen werden gecelebreerd tijdens blasfemische vergaderingen van jonge mensen.’
‘Ofwel was Huysmans dus een moreel totaal verwerpelijke hypocriete lafaard, ofwel was hij er stellig van overtuigd de waarheid gezegd te hebben over Van Haecke. En heeft Berthe nooit opheldering gegeven over de feiten die zich hadden voorgedaan in het huis van de kapelaan?’
‘Nee… Berthe was een snobistisch gansje dat zich graag ophield in de schaduw van kerels met een aura van belangrijkheid: kunstenaars, politici, witte of zwarte magiërs… Ze deed maar wat graag mee aan de nieuwe modetrend van het occultisme. Want wat stelde dit alles op het eind van de negentiende eeuw méér voor dan een wat naïeve vrijetijdsbesteding voor de betere klassen? Berthe was, beetje nymfomaan, beetje hysterisch, beetje gauwgauw op een sexy satanisch karretje gesprongen. Zij zal zich echt wel een aap geschrokken hebben toen ze geconfronteerd werd met het wàre gezicht van de baarlijke duivel.’
‘Kras,’ mompelt Maarten. ‘Zéér kras… Want het zou betekenen dat die baarlijke duivel echt bestaat en dat Van Haecke haar zijn gezicht heeft laten zien?’
‘Wat kunnen we anders uit deze geschiedenis concluderen, Maarten? Huysmans heeft zijn uitlatingen over Van Haecke nooit herroepen. Hij heeft ze integendeel meer dan eens bevestigd en er zelfs nog wat nadere bijzonderheden aan toegevoegd, die hij nooit gedeeld heeft met zijn blijkbaar wat al te opdringerig geworden superfan Ludwig Klein. Maar kunnen we het daar morgen over hebben, oké? Ik eh… Ik voel me niet zo best.’
Lena houdt, zoals ze dat al van in het begin had gedaan, de teugels strak in handen. Ze zet haar verhaal in scène, regisseert het met vaste hand, en hoezeer Maarten ook protesteert, of welke vragen hij ook stelt over het verband met de verdwenen Rechters… niets kan haar doen afwijken van de route die zij heeft uitgestippeld.
En Maarten, hij kan niets anders doen dan haar volgen.



Het boek van Louis Van Haecke speelt ook een vooraanstaande rol in de nieuwe historische thriller van Patrick Bernauw en Philip Coppens, De Paus van Satan!



Podcast Luisterboeken