Het Galgenaas Lied maakte deel uit van de kinderproductie De Heksenshow,
maar kwam later ook terecht in de musical Laarne Behekst.
maar kwam later ook terecht in de musical Laarne Behekst.
Meer dan
honderd jaar geleden kwam een voorname heer De Smet bij een
ritje met zijn paard op de Boekhoutberg gegaloppeerd. Boven op de berg kwam hij
zodanig onder de indruk van het weidse landschap en de prachtige omgeving, dat
hij uit het zadel wipte en spontaan zijn wandelstok in de grond stak met de
woorden: 'Hier bouw ik mijn kasteel.' Een weinig later troonde hij de dames en
hun ganse gevolg naar deze plaats. Iedereen was enthousiast over dit plekje
hemel op aarde, op de grensscheiding tussen Oost-Vlaanderen en Brabant. Weldra
verrees hier uit de grond een heel mooi kasteel, dat ingedeeld was in het
gastenkwartier en het herenhuis, bestaande uit drie verdiepingen en platform.
Het geheel werd verbonden met een unieke glazen brug, getooid met
druivenranken.
'Fons voegde hier telkens aan toe dat hij langs Brabant binnenkwam en in Vlaanderen moest gaan slapen,' zegt Leo De Ryck nog. Leopold I kwam er vaak op bezoek; hij vond het een sprookjesachtig mooie plek en zou zich ooit laten ontvallen hebben: 'Spijtig dat mijn residentie in Brussel moet gevestigd zijn, anders bouwde ik hier mijn paleis.'
Na het overlijden van 'meneer Henri' (oftewel Henri Verbrugghen) in 1937, ging het prachtige Domein Verbrugghen tot het patrimonium van de abdij van Affligem behoren. Het charmante, maar moeilijk te onderhouden kasteel werd afgebroken, en het domein kreeg een nieuwe bestemming als 'jeugdcentrum'.
Eigenlijk waren de Duivelsputten, gelegen op de grens van Erembodegem en Affligem (en van het vroegere graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant) niets anders dan eeuwenoude zandsteengroeven, die een mooie witte steen opleverden waarmee onder meer 'heilige' bouwwerken als de eerste abdij van Affligem of de Sint-Martinuskerk van Aalst werden opgetrokken. De zandsteengroeven trokken steenkappers, beeldhouwers en werklui aan, tot zelfs uit Wallonië en Picardië, voor de ontginning en het vervoer van de zandsteen. Op die manier kunnen ook heel wat Romaanse toponiemen uit de streek verklaard worden, zoals Mattein, Mazits of Montil. In het midden van de 18de eeuw waren de groeven uitgeput, maar de Duivelsputten en de hele Boekhoutberg getuigen nog steeds van de bedrijvigheid van weleer.
Hun naam hadden de Duivelsputten te danken aan de lijken van de misdadigers, die op het nabije Galgenveld werden opgeknoopt, en gedumpt op de Galgenberg, bij de Molenhoeve die paalt aan het Domein Verbrugghen. Er is steeds minder van de vervallen graanwindmolen uit 1827 te zien, die ook wel eens de Zwarte Molen wordt genoemd. Maar als het een beetje waait, kraken en kreunen de bomen nog altijd als weleer. Mijn grootvader had evenwel zo zijn eigen versie voor het ontstaan van de naam: omdat de zandsteen die daar werd gewonnen, vooral diende om kerken en abdijen mee te bouwen, werd de Duivel jaloers... en trok hij al eens een arbeider in de put. Vandaar.
Toen Fons zijn verhalen deed - en mijn grootvader er op eigen initiatief nog wat wolfsijzers en schietgeweren aan toevoegde, die het domein beschermden tegen ongewenste indringers - schuwden de mensen uit de streek de plaats niet langer, alsof ze vervloekt was. Jongeren brachten er een stukje vakantie door, en allerlei beroemde sportlui - zoals Roger Moens - trainden er op de atletiekpiste. Maar dat kon de pret niet bederven. Volgens Fons zwierven de geesten van de terechtgestelde misdadigers nog rond in de bossen - huilend, kermend en weeklagend. Boven het moeras van de Duivelsputten waren 's nachts trouwens ook dansende dwaallichtjes te zien.
'Wat is er nu allemaal historisch van aan?' vraagt Leo De Ryck zich af. En hij legt uit:
Eigenlijk waren de Duivelsputten, gelegen op de grens van Erembodegem en Affligem (en van het vroegere graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant) niets anders dan eeuwenoude zandsteengroeven, die een mooie witte steen opleverden waarmee onder meer 'heilige' bouwwerken als de eerste abdij van Affligem of de Sint-Martinuskerk van Aalst werden opgetrokken. De zandsteengroeven trokken steenkappers, beeldhouwers en werklui aan, tot zelfs uit Wallonië en Picardië, voor de ontginning en het vervoer van de zandsteen. Op die manier kunnen ook heel wat Romaanse toponiemen uit de streek verklaard worden, zoals Mattein, Mazits of Montil. In het midden van de 18de eeuw waren de groeven uitgeput, maar de Duivelsputten en de hele Boekhoutberg getuigen nog steeds van de bedrijvigheid van weleer.
Hun naam hadden de Duivelsputten te danken aan de lijken van de misdadigers, die op het nabije Galgenveld werden opgeknoopt, en gedumpt op de Galgenberg, bij de Molenhoeve die paalt aan het Domein Verbrugghen. Er is steeds minder van de vervallen graanwindmolen uit 1827 te zien, die ook wel eens de Zwarte Molen wordt genoemd. Maar als het een beetje waait, kraken en kreunen de bomen nog altijd als weleer. Mijn grootvader had evenwel zo zijn eigen versie voor het ontstaan van de naam: omdat de zandsteen die daar werd gewonnen, vooral diende om kerken en abdijen mee te bouwen, werd de Duivel jaloers... en trok hij al eens een arbeider in de put. Vandaar.
Toen Fons zijn verhalen deed - en mijn grootvader er op eigen initiatief nog wat wolfsijzers en schietgeweren aan toevoegde, die het domein beschermden tegen ongewenste indringers - schuwden de mensen uit de streek de plaats niet langer, alsof ze vervloekt was. Jongeren brachten er een stukje vakantie door, en allerlei beroemde sportlui - zoals Roger Moens - trainden er op de atletiekpiste. Maar dat kon de pret niet bederven. Volgens Fons zwierven de geesten van de terechtgestelde misdadigers nog rond in de bossen - huilend, kermend en weeklagend. Boven het moeras van de Duivelsputten waren 's nachts trouwens ook dansende dwaallichtjes te zien.
'Wat is er nu allemaal historisch van aan?' vraagt Leo De Ryck zich af. En hij legt uit:
Volgens de rechtspleging in voege in het oude
hertogdom Brabant, waren de heren van Asse gemachtigd uitspraak te doen in alle
gerechtszaken. Het behoorde zelfs tot hun bevoegdheid de doodstraf uit te
spreken voor moorden en andere grote misdaden op het grondgebied gepleegd, doch
de uitvoering hiervan was de vorst voorbehouden. Deze duidde een geschikte
plaats aan, gewoonlijk aan één van de uiteinden van zijn grondgebied, om tot
deze akelige strafuitvoeringen over te gaan. Hekelgem is steeds de verst
gelegen plaats geweest van het hertogdom en de Boekhoutberg het meest
gewestelijk punt. Daarom werd de Boekhoutberg als bijzondere plaats voor de ter
dood veroordeelden van Brabant aangewezen en timmerde men hier de galg.
Uit de kronieken blijkt dat reeds in het jaar 1409 een zekere Cornelius Hautiek, voor de vierschaar van Asse ter dood veroordeeld en op de Boekhoutberg gehalsrecht werd. Kreeg Comelius Hautiek de beklagenswaardige eer de eerste te zijn, dan kreeg hij ontelbare navolgers, in deze streek rijk aan struikrovers. Zelfs in zover dat in 1460 wegens het veelvuldig gebruik een nieuwe galg werd gemaakt. Niet alleen werden hier misdadigers opgeknoopt, maar sommigen ondergingen als het manslag betrof hun straf door het zwaard.
Tot het begin van de 17de eeuw hingen de gerechtsplaats en de omliggende heidegrond van Boekhoutberg rechtstreeks af van de hertog van Brabant. Door de vergunningsbrieven van 15 april 1630 werden deze door de Soevereine Raad van Brabant in erf gegeven aan madame Marie de Cottereau van de heerlijkheid Asse, die moest voorzien in het onderhoud van het schavot. Deze verbintenis is van kracht gebleven tot de Franse Revolutie, aangezien de galg nog bestond in het jaar 1790.
Het hout van de galg werd omtrent 1794, na de invoering van de guillotine, openbaar te koop gesteld. Na herhaalde oproepen werd eindelijk een inwoner van Hekelgem gevonden die zich de verscheidene stukken van dit luguber moordtuig voor enige stuivers aanschafte om ze te gebruiken als houtwerk voor zijn hopast. Recent werd zelfs beweerd dat een houtwerk van de galg ontdekt werd in de muur van een schuur in de Terlindenstraat. De vroegere standplaats van het schavot van de Boekhoutberg tekent zich ten huidige dage nog steeds af, zelfs bestaan nog enige van de eeuwenoude beuken die eertijds in een kring de galgendries omringden.
Ik heb herhaaldelijk over de Duivelsputten geschreven, of onrechtstreeks leverden ze de inspiratie op voor allerlei griezelverhalen. Dat kan ook moeilijk anders, als je al een leven lang 'op de Boekhoutberg' woont, vlakbij het Galgenveld. Als kind wandelde ik de tuin uit van het huis van mijn grootouders, waar ik nu woon, en was ik vijf minuten later bij de Duivelsputten. Langs de oude Romeinse heirbaan overviel ik argeloze wandelaars, als een moderne Jan De Lichte, zij het wel met pijl en boog - en heel erg minderjarig. Nogal wat van mijn Vlaamse Filmpjes spelen zich af in een 'Herenbodegem', dat slechts voor een deel in mijn verbeelding bestaat, en waar al eens een UFO neerstort (in de Duivelsputten, natuurlijk) of een klopgeest rondwaart. Ook het Galgenaaslied -en verhaal zouden niet bestaan hebben zonder de Duivelsputten... en de verhalen van Fons van 't Kasteel en mijn grootvader.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten