Posts tonen met het label Là-Bas. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Là-Bas. Alle posts tonen

21.3.11

Vers van de pers: De paus van Satan - Hier is het Voorwoord:



Dit is het Voorwoord
bij De paus van Satan,
vers van de pers:




Philip Coppens is een Vlaming die al een tijdje wereldwijd ‘on the road’ is. Enkele jaren geleden was hij in Spanje voor een lezing rond een ‘alternatief historisch’ thema. Achteraf werd hij benaderd door een oudere heer die vlekkeloos (Noord-)Nederlands sprak, en er al meteen op aandrong dat hij – wat ook het gevolg van hun gesprek mocht zijn – onder alle omstandigheden anoniem wenste te blijven. De man liet Philip een aantal fotokopieën zien van een moeilijk leesbare, met de hand geschreven tekst, gesteld in een vooroorlogs Nederlands. Hij vertelde erbij dat het om ‘de laatste woorden’ ging van de ooit zo beroemde – en ook wel beruchte – schrijver Joris-Karl Huysmans. Het testament van J.-K. Huysmans was oorspronkelijk in het Frans geschreven geweest, maar het werd door een lid van de Nederlandse tak van de familie van de schrijver naar het Nederlands vertaald, en het was door een speling van het lot in de handen van Philips contactpersoon terechtgekomen.
Charles-Marie-Georges Huysmans, geboren in 1848 in Parijs en daar ook in 1907 gestorven, werd geboren uit een Nederlandse vader en een Franse moeder. Om zijn Nederlandse afkomst te benadrukken, publiceerde hij onder de naam Joris-Karl of J.-K. Huysmans. Zijn grootvader telde een aantal Vlaamse schilders onder zijn voorzaten en was tekenleraar aan de Militaire Academie van Breda. Huysmans debuteerde in 1874 met een in eigen beheer uitgegeven dichtbundel en raakte al snel nauw betrokken bij de naturalistische kring die zich verzameld had rond Emile Zola. In zijn vroege werk schetste hij bij voorkeur een banaal en alledaags bestaan, en gaf hij blijk van een diep pessimisme en zijn weerzin voor de moderne wereld. Zijn doorbraak kwam er pas nadat hij Zola in 1884 de rug toekeerde en de roman A Rebours publiceerde, die ‘de bijbel van het decadentisme’ werd genoemd en hem tot één van de iconen van het symbolisme maakte. Net als zijn hoofdpersonage Des Esseintes was Huysmans een estheet met een voorliefde voor het kunstmatige, die zich probeerde af te zonderen van de wereld en een leven lang leed aan tal van zenuwziekten.
Minder bekend is dat J.-K. Huysmans er naast zijn literaire carrière een loopbaan als ‘ambtenaar bij de Sûreté Générale’ op na hield. ‘Wat daar precies onder verstaan moest worden, maakt dit manuscript perfect duidelijk’, vertelde de oude heer aan Philip. Het beschreef intensief de periode die voorafging aan de publicatie van zijn satanische schandaalroman Là-bas in 1891 en zijn daarop volgende bekering tot het christelijk geloof, die boeken opleverde als La Cathédrale (1898) en hem een plaats in de canon van de Franse literatuur opleverde. Hoewel er tot het eind van zijn leven twijfel bleef bestaan aan de oprechtheid van zijn bekering, stierf Huysmans in de pij van een Benedictijner broeder aan de gevolgen van long- en botkanker.
Het zou ons te ver leiden hier te schetsen hoe deze oude heer er uiteindelijk in slaagde Philip te overtuigen van zijn goede trouw. We zouden er trouwens ook de door hem gewenste anonimiteit mee tenietdoen. Laat het volstaan op deze pagina’s te vermelden dat Philip een kort onderzoek instelde naar zijn contactpersoon, en dat deze inderdaad een ver familielid van J.-K. Huysmans bleek te zijn. Ook in zijn voordeel sprak dat hij juist in contact was getreden met Philip om erachter te komen of het manuscript wel degelijk authentiek mocht worden genoemd.
Philip kende mijn fascinatie voor de occulte geschiedenis van Vlaanderen, en hij wist dat ik gedurende de afgelopen twee decennia zowel fictie als non-fictie had geschreven rond thema’s die zich situeerden in Fantastisch Vlaanderen of Mysterieus België – van Brugge, over Gent, tot Orval. Hij wendde zich dan ook tot mij met de vraag het manuscript gezamenlijk te screenen, en een poging te doen om vast te stellen of we te maken hadden met een listige mystificatie.
Onze contactpersoon bezorgde ons in een Word-document een gemoderniseerde transcriptie van het volledige manuscript, met de vraag het aan een grondig onderzoek te onderwerpen en, indien mogelijk, te publiceren. Toen hij kort nadien overleed, leek het erop dat hij volslagen alleen in de wereld had gestaan. Zijn bezittingen liet hij na aan goede doelen, en van het originele manuscript hebben we daarna niets meer vernomen. Ikzelf heb het nooit gezien en Philip heeft alleen even de fotokopieën van bepaalde passages in zijn handen mogen houden. We zijn er ons terdege van bewust dat deze hele gang van zaken ideaal is – en kenmerkend – voor personen die een literaire mystificatie een schijn van authenticiteit willen geven. Omdat wij niet beschikken over het originele manuscript, kunnen we de authenticiteit van de tekst alleen maar beoordelen op basis van zijn inhoudelijke en literaire vormkenmerken. Het spreekt vanzelf dat het in die omstandigheden onmogelijk is zonder enig voorbehoud welke conclusie dan ook te formuleren.
Zelfs als we ervan uitgaan dat de tekst een getrouwe weergave is van een Frans manuscript dat tot stand kwam vóór 1907, dan moeten we ons nog de vraag stellen wie de werkelijke auteur is van dit literair en spiritueel testament: Joris-Karl Huysmans, of zijn secretaris Jean de Caldain. Huysmans zou deze bijzonder omvangrijke en gedetailleerde geschiedenis immers gedicteerd hebben aan Jean de Caldain, gedurende de laatste maanden, weken of zelfs dagen van zijn leven, vanaf zijn ziekbed, terwijl hij verging van de pijn, onder invloed van verdovende middelen, tussen hallucinaties en ijldromen door. In hoeverre heeft Jean de Caldain de aldus tot stand gekomen tekst ‘geredigeerd’, en wat is er – inhoudelijk en stilistisch – met het testament van Huysmans gebeurd toen het door een familielid werd vertaald naar een ‘vooroorlogs Nederlands’ (met welk doel, overigens?) en vervolgens omgezet in ‘modern Nederlands’ (door de contactpersoon van Philip?).
Welke weg het oorspronkelijke manuscript precies heeft gevolgd, om uiteindelijk bij de Nederlandse tak van de familie van J.-K. Huysmans te belanden, is ook lang niet duidelijk. Stel dat Jean de Caldain de pen van J.-K. Huysmans heeft vastgehouden of zelfs de ware auteur van het Franse manuscript is geweest, welke bedoelingen had hij dan met dit manuscript? Heeft hij geprobeerd de authenticiteit ervan te laten waarborgen door een vooraanstaand lid van de familie Huysmans? Heeft het manuscript vervolgens om een of andere reden tientallen jaren lang stof vergaard op een zolder, waar het uiteindelijk toevallig werd gevonden en door onze contactpersoon interessant genoeg werd geacht om te ‘hertalen’ en Philip Coppens aan te spreken?
Het heeft er de schijn van dat het manuscript voornamelijk gedurende 1907 tot stand is gekomen – het laatste levensjaar van J.-K. Huysmans. Houden we rekening met zijn mentale en fysieke conditie in die periode, dan moet het noodzakelijkerwijs bestaan uit een chaotische verzameling van artikels, documenten, brieven en notities, met elkaar verbonden door de al even chaotische herinneringen van de stervende schrijver. Aangezien de secretaris die hem op het eind van zijn leven bijstond, Jean de Caldain, de gebeurtenissen niet had meegemaakt waarover J.-K. Huysmans vertelde, kon hij ook geen idee hebben gehad waar en hoe bepaalde documenten precies pasten in het geheel. Het resultaat zou bijgevolg een zo mogelijk nog chaotischer geheel moeten vormen, a-chronologisch, met een overvloed aan losse verhaaldraden, passages die nergens toe leiden en fragmenten die volstrekt duister zijn voor wie niet in de geest van Huysmans kan kijken. De tekst die wij onder ogen kregen, is evenwel strak chronologisch opgebouwd en ook vrij sterk gestructureerd, wat doet vermoeden dat ofwel J.-K. Huysmans eerder al aan de slag is geweest met zijn testament, ofwel Jean de Caldain veel meer was dan zijn secretaris, misschien zelfs meer dan louter zijn ghostwriter.
Vormelijk en stilistisch draagt de tekst alleszins het stempel van J.-K. Huysmans. Zoals ook in zijn ‘laatste woorden’ ter sprake komt, was hij een van de eersten om op ‘naturalistische’ wijze allerhande documentair materiaal in een roman te verwerken. Bij leven en welzijn schreef Huysmans al ‘faction’, en onder die noemer valt ook deze tekst getiteld De paus van Satan. Zijn vaak sardonische stijl, de hyperbolen en opsommingen, zijn plotse uitbarstingen in pure lyriek, de horror… dit alles is vintage Huysmans. Bij sommige passages dachten we - Là bas te lezen: de beschrijving van zijn relatie met Henriette Maillat, haar brieven die hij niet alleen in Là-bas maar ook in De paus van Satan gebruikt zou hebben, de zwarte mis, Saint-Sulpice … Maar Là-bas is nu eenmaal, en zelfs in de eerste plaats, een autobiografische roman. Het boek vormde bovendien een scharnierpunt in het leven en werk van de schrijver. Misschien zou het omgekeerde ons pas echt moeten verbazen, namelijk: dat De paus van Satan geen raakpunten bezat met Là-bas, waarvan het de wordingsgeschiedenis beschrijft en waarmee het de thematiek deelt.
Inhoudelijk hebben we de schrijver van De paus van Satan nergens op grove ‘fouten’ kunnen betrappen. Het leven van Joris-Karl Huysmans is vrij goed gedocumenteerd, door hemzelf – in zijn autobiografische romans en in tal van andere geschriften – en door Robert Baldick, de auteur van de magistrale biografie The Life of J.-K. Huysmans (1955). Aan de hand van dit boek hebben we De paus van Satan aan een grondige controle onderworpen. Hierbij hebben we kunnen vaststellen dat de schrijver van De paus van Satan al eens beweert op een andere plaats geweest te zijn dan uit bepaalde documenten mag blijken, maar dat hij daar dan ook een steekhoudende verklaring voor geeft. En als zijn chronologie al eens lichtjes afwijkt van die in het boek van Baldick, dan zou het omgekeerde ons ook – alweer – verbazen.
Het meest in het oog springende verschil tussen de ‘officiële’ biografie van Baldick en wat we zoal in De paus van Satan terugvinden, heeft te maken met het werk dat Huysmans zou hebben gedaan bij de Sûreté Générale. Maar ook deze discrepantie is perfect verklaarbaar: Huysmans zelf kon er bezwaarlijk mee te koop lopen, en het per definitie geheime of op zijn minst discrete karakter van zijn job zorgde ervoor dat dit belangrijke aspect van zijn leven ook later weinig aan bod kon komen in artikels of boeken gewijd aan Joris-Karl Huysmans.
Een ander referentiewerk dat van onschatbare waarde bleek te zijn, werd geschreven door een onderzoeksjournalist avant la lettre, die zich als een pitbull in zijn onderwerp had vastgebeten: Herman Bossier, met zijn Geschiedenis van een romanfiguur, de ‘chanoine Docre’ uit Là-bas van J.-K. Huysmans. Deze studie over de kapelaan van de Heilig Bloedkapel te Brugge, Louis Van Haecke, die niemand minder dan ‘de paus van Satan’ zou geweest zijn, werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1942, en in 1965 herdrukt in de reeks Vlaamse Wetenschappelijke Pockets van uitgeverij Heideland, te Hasselt. Dit boek verschafte ons heel wat informatie die akelig parallel bleek te lopen met wat we ook al in het testament van Huysmans konden lezen.
Bérenger Saunière is sinds de late jaren zestig zowat een cultfiguur geworden, het zwaartepunt van eindeloze speculaties en honderden publicaties over ‘de schat van Rennes-le-Château ’. Er deden geruchten de ronde over bezoeken van Saunière aan Parijs, maar tot nu toe konden die niet hard gemaakt worden. Zijn naam terug te vinden in geschriften van Huysmans, die dateren van de late negentiende en de vroege twintigste eeuw, valt op zijn minst opmerkelijk te noemen. Toen we de informatie met betrekking tot Saunière gingen checken, zagen we hoe eenzelfde patroon zich aftekende als we eerder al opgemerkt hadden toen we de controle uitvoerden aan de hand van de biografie van Baldick of de studie van Bossier: hier en daar, vooral in de details, wijkt De paus van Satan af van wat we elders konden lezen, maar de grote lijnen liepen wel degelijk parallel. En hetzelfde patroon zagen we ook opduiken als we bepaalde passages uit het literair en spiritueel testament van Joris-Karl Huysmans controleerden aan de hand van het beschikbare archiefmateriaal.
Dit alles in acht genomen, zijn Philip Coppens en ikzelf reeds omstreeks 2005 tot de conclusie gekomen dat we geneigd zijn De paus van Satan als authentiek te beschouwen. Om een onbevooroordeeld publiek debat uit te lokken, zonder dat we meteen al onze kaarten op tafel hoefden te gooien, publiceerde ik een deel van het materiaal uit De paus van Satan in Het Bloed van het Lam (2006) en Nostradamus in Orval (2007). Het is inderdaad zo dat De paus van Satan mij ertoe gebracht heeft na een lange stilte opnieuw historische faction te gaan schrijven voor volwassenen. Vervolgens zijn we gestart met het mondjesmaat vrijgeven van artikels of bepaalde passages uit het boek in het Engels, en op het web – nog steeds met de bedoeling reacties los te weken. De nieuwe inzichten die wij op die manier hebben verworven, werden eveneens in voetnoten aangebracht in de tekst van De paus van Satan die wij hierbij presenteren.
Wij pretenderen hiermee niet al de raadsels opgelost te hebben die door De paus van Satan worden opgeworpen. Het werk Le Précieux Sang à Bruges, geschreven door de kapelaan van het Heilig Bloed Louis Van Haecke, is bijvoorbeeld ontegensprekelijk een gecodeerd boek, zoals La Vraie Langue Celtique van Henri Boudet er een is, de confrater en buur van Bérenger Saunière. Het is duidelijk dat Huysmans met betrekking tot de decodering van Le Précieux Sang à Bruges allerminst het achterste van zijn tong heeft laten zien. Het is dan ook onze bedoeling dit boek vroeg of laat in facsimile uit te geven, zodat specialisten ter zake zich over de materie kunnen buigen.
En zo laat De paus van Satan nog wel meer vragen onbeantwoord. Wie is de Grote Monarch die de Schriften van de Profeet Nostradamus in vervulling zal laten gaan? Wanneer zal dat gebeuren? En waar is het Heilig Graf te vinden dat de Grote Monarch zal legitimeren? In dat verband heeft Orval nog lang niet al zijn mysteries prijsgegeven… Wat moeten we er bijvoorbeeld van denken dat de Duitse Keizer Wilhelm, in volle Eerste Wereldoorlog, terwijl enkele kilometers verderop in Verdun hele legers worden afgeslacht, op expeditie trekt om de Schat van Orval te vinden, terwijl de Kronprinz voortdurend in Stenay rondhangt, enkele kilometers verderop, bij de plek waar de Merovingische koning Dagobert II werd vermoord? Dit zijn feiten, er bestaan foto’s van – en ze verdienen ongetwijfeld een nader onderzoek...

Patrick Bernauw & Philip Coppens, augustus 2010

18.1.11

De paus van Satan: Introductiebrief

Joris-Karl Huysmans



L.S.,




Toen Joris-Karl Huysmans het einde voelde naderen, bracht hij zijn papieren in orde en verzocht hij mij, zijn secretaris, een groot aantal brieven, notitieboekjes en manuscripten te verbranden. Ik was me ervan bewust dat sommige documenten die mijn meester door mij in het vuur gegooid wilde zien, voor een hoge prijs verkocht konden worden aan weinig scrupuleuze marchands d’autographes. Bijgevolg redde ik vele waardevolle stukken van de vlammen door ze eenvoudigweg te verstoppen onder het kussen van mijn stoel wanneer hij, met zijn bijzonder slechtziende ogen, even niet mijn richting uitkeek.

Op zekere dag, toen mijn meester meende dat het meeste materiaal vernietigd was, en na een vredevolle nacht waarin hij niet gekweld was geworden door de pijnen die hij moest lijden voor de misdaden die hij op deze aarde bedreven dacht te hebben, beval hij me bij zijn ziekbed te gaan zitten en neer te schrijven wat hij nog aan het papier wilde toevertrouwen.

‘Zou ik niet beter een priester ontbieden?’ vroeg ik.

‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Een priester zou de moed en het geduld niet hebben om tot het eind naar mij te luisteren. En heb jij al ooit een priester notities zien nemen tijdens de biecht? Jij bent het, mijn goede vriend, die zal moeten doen wat nodig is om mijn ziel te redden en mijn spiritueel testament vast te leggen.’

Helaas was mijn meester ernstig ziek en ijlde zijn geest voortdurend van de onderwerpen die behandeld dienden te worden naar wereldser aspecten van zijn leven, inclusief details die behoorden tot de intimiteit van de slaapkamer en die ik niet wilde horen, maar niettemin hoorde, en neerschreef, omdat ze nu eenmaal deel uitmaakten van zijn zeer complexe persoonlijkheid.

‘Ik moet recht laten geschieden, met betrekking tot een grote misdaad die werd begaan,’ zei hij. ‘Het kan niet gebeuren voor een wereldse rechtbank, maar ik zal er hoe dan ook verantwoording voor moeten afleggen wanneer ik voor het aangezicht van mijn Schepper verschijn. Het zal nu spoedig zo ver zijn… Er rest mij nog maar bitter weinig tijd om de waarheid te openbaren en mijn ziel te redden, mijn vriend. We moeten er ons overigens goed van bewust zijn dat het niet alleen mijn redding is die op het spel staat, maar ook die van de hele wereld.’

En zo zat ik dan dagenlang aan het ziekbed van mijn meester, terwijl hij dapper zijn laatste aardse pijnen verbeet en mij dicteerde wat hij nog mee te delen had. Toen het werk was volbracht en hij – naar zijn gevoel – voldoende boete had gedaan voor de misdaad die hij had bedreven, vroeg hij me het manuscript bij hem te laten voor de nacht. Mijn meester kon amper zien, laat staan dat hij de letters kon lezen die ik voor hem had neergepend. Maar toen realiseerde ik me dat hij niet wilde nagaan of ik mijn opdracht naar behoren had vervuld, maar dat hij boven op die stapel papier wilde mediteren, om met zijn geestesoog te zien of alles gezegd was wat gezegd moest worden.

De volgende ochtend trof ik hem klaarwakker aan in een kille kamer. ‘Wil je zo goed zijn het vuur voor me aan te steken?’ vroeg hij. ‘Ik heb het koud.’

Toen ik mij van mijn taak had gekweten, droeg hij me op ook dit laatste manuscript te verbranden.

‘Waarom?’ waagde ik het hem te vragen. ‘Na al het werk dat wij eraan gespendeerd hebben?’

‘Toen ik Là-Bas schreef,’ mompelde mijn meester, ‘heb ik een ernstige fout gemaakt… Zonder dat ik me ten volle bewust was van wat er precies rondom mij gebeurde, heb ik conclusies getrokken…’

Ik knikte. Het was een van de krachtlijnen in het manuscript dat mijn meester me had gedicteerd. Hoe hij mannen en vrouwen – en één man in het bijzonder – had beschuldigd van de zwaarste misdaden die een sterveling kan begaan tegen God en tegen Zijn Zoon, die in ons midden is neergedaald om ons van alle zonden te verlossen. Hoe hij later tot het inzicht was gekomen dat deze mannen en vrouwen onschuldig waren geweest. Sterker nog, dat zij wellicht de behoeders waren van een immens goddelijk geheim.

‘In dit manuscript,’ fluisterde hij, ‘laat ik eindelijk recht geschieden… Maar tegelijk pleeg ik een zo mogelijk nog grotere misdaad dan ik al heb gepleegd, en opnieuw zullen zij mijn slachtoffer zijn... Deze mensen lieten zich gewillig door mij bestempelen als criminelen en satanisten, omdat zij mysteries bewaarden waarvoor ze bereid waren alles op te offeren wat ze bezaten op deze aarde. In de ogen van de Heer zouden ze immers heiligen zijn. Gedreven door de angst dat dit mij voor de voeten zou worden geworpen wanneer ik weldra voor de troon van God zou verschijnen, dacht ik dit recht te moeten zetten… Maar, zie je, dat kan ik alleen doen door de geheimen te openbaren die zij met hun leven bewaakten en ze op die manier, door de waarheid te vertellen, nogmaals te verraden…’

Mijn meester beval me meer hout te halen en zijn laatste manuscript te verbranden in de haard. Ik wist dat hij me deze keer geen gelegenheid zou geven om de papieren ergens weg te moffelen. Terwijl ik hem gehoorzaamde, vroeg ik me dan ook af in hoever ik zijn relaas zou kunnen reconstrueren, en of het niet mogelijk zou zijn – terwijl ik met de rug naar hem toe zat – de belangrijkste delen van het document in mijn jas te verstoppen terwijl ik minder belangrijke delen prijsgaf aan de vlammen.

Toen gebeurde het mirakel. Ik keerde terug in de kamer van mijn meester en vond hem vast in slaap. Tenminste, zo leek het toch. In werkelijkheid had hij de eeuwige rust gevonden… of zal ik het zo stellen, dat zijn lichaam de eeuwige rust had gevonden? Wat zijn getormenteerde ziel betrof, heb ik mijn twijfels of die ooit rust zal vinden.

Het manuscript lag nog steeds naast hem in bed. Enkele bladzijden waren op de grond gevallen, alsof mijn meester ze in de handen had gehouden toen opeens, vlak voor zijn ogen, iemand was opgedoken die hij had proberen te omhelzen.

Ik besefte dat dit een teken van God moest zijn. Hij had het manuscript van de vlammen gered opdat ik ermee zou kunnen aanvangen wat ik juist en goed achtte. Ik had Zijn zegen, het kon niet anders.

Het manuscript publiceren – de oorspronkelijke wens van mijn meester – was onmogelijk. Geen uitgever zou dit blasfemische geschrift op de wereld durven loslaten. Daarom, Zeer Eerwaarde Heer Kardinaal, zend ik u deze missive samen met een kopij van het manuscript, opdat u de zware verantwoordelijkheid die op mijn schouders drukt mee zou helpen dragen. In dit pakket zult u ook een notitieboekje van mijn meester vinden, dat ik van het vuur heb gered. Zo zult u er zich kunnen van vergewissen dat dit manuscript niet berust op een fantasie van ondergetekende, die de naam Joris-Karl Huysmans heeft gebruikt om zijn vervalsing een grotere geloofwaardigheid te verlenen.

Ik hoop dat u de waarde van de informatie die ik u aanbied niet zult miskennen, en ik ben ervan overtuigd dat Onze Moeder de Heilige Kerk in alle wijsheid een passende beloning ter beschikking zal stellen voor het originele manuscript. Ik ben een eerlijk man, opgevoed als een goed katholiek, en ik zweer op straffe van eeuwige verdoemenis dat er niet meer kopijen van dit manuscript in omloop zijn dan het exemplaar dat ik u heb toegestuurd. Evenzo zweer ik dat de geheimen die deze bladzijden bevatten nooit door mij met derden zullen worden gedeeld.

In afwachting van uw antwoord blijf ik uw nederige dienaar

Jean de Caldain

 
 
Deze Introductiebrief werd geschrapt uit De paus van Satan, wegens ietwat overbodig...  maar vormt nog steeds een mooie introductie tot het boek dat verschijnt in het voorjaar van 2011.
 
Meer uit en over De Paus van Satan: hier!

Podcast Luisterboeken