Posts tonen met het label Joris-Karl Huysmans. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Joris-Karl Huysmans. Alle posts tonen
16.9.13
Heruitgaven Schrijverspunt: "Het Illuminati Complot" en "De Paus van Satan"
In die goeie ouwe tijd toen uitgevers nog boeken verkochten in plaats van bundels bedrukt papier, bouwde je als schrijver een backlist op, met oude titels die misschien niet meer aanwezig waren in de boekhandel, maar wel nog verkrijgbaar. Maar dat veronderstelt het beheren van een stock en grote (dure) magazijnen. Steeds sneller, om plaats te maken voor verse ladingen bedrukt papier die mogelijk een kortstondige hype zullen opleveren, en bij bepaalde echte grote uitgeefhuizen al na iets meer dan een jaar, gaan boeken dan ook de ramsj in. Ze worden dan niet noodzakelijk aan dumpingprijzen verkocht in het tweedehands-circuit (dat ook al oververzadigd en/of op apegapen ligt), omdat de uitgevers er terecht van uitgaan dat het lezerspubliek anders wel eens de kat uit de boom zou gaan kijken, en eenvoudig een jaartje wachten met aankoop tot het boek in de solden ligt. Nee, boeken worden tegenwoordig koudweg vernietigd. Ook boeken die het niet echt slecht gedaan hebben en waarvan er binnen het jaar toch vlot meer dan duizend over de toonbank zijn gegaan, maar waarvan er nog een duizendtal op kopers liggen te wachten. "De verkoop is compleet stilgevallen," zegt men dan - uiteraard, want in de boekhandel is het boek niet meer aanwezig. En dus, weg ermee!
Als nog in een andere eeuw gedebuteerd schrijver - soms lijkt het ook wel eens het hele millennium (dat het ook is) - stoot dit mij tegen de borst. Van al die geesteskindjes waarin je zoveel tijd en energie en je hele hebben en houden qua talent en vakmanschap hebt gestopt, is na amper een paar jaar nog nauwelijks een spoor te bekennen.
"Onverkoopbaar," beweert de uitgever.
Nochtans hoef je als uitgever helemaal niet meer over grote magazijnen te beschikken om een boek in stock te houden: je kunt dat perfect doen met "printing on demand" (POD), zonder de minste investering in ruimte, tijd of centen. Kopen en verkopen kan allemaal automatisch via online winkels; als bona fide uitgever kan je ervoor zorgen dat de auteur zelfs rechtstreeks een royalty uitbetaald krijgt per verkocht exemplaar. Je kan het boek ook in het fonds houden als ebook. Dat kost je eveneens virtueel niks.
Maar nee hoor. "Onverkoopbaar," beweert de uitgever.
Nochtans verkoop je er zelf nog aardig wat (uit de stock die je zelf aan dumpingprijzen mocht inslaan) tijdens je lezingen. En als je die onverkoopbare boeken aanbiedt als ebook - tegenwoordig kun je dat als auteur makkelijk zelf - blijkt het, zelfs via een in de Lage Landen nog steeds niet zo populair medium als het ebook, best mee te vallen met die onverkoopbaarheid. De prijs van je ebook ligt dan ook de helft lager dan de prijs waaraan de grote jongens je boek destijds als ebook aanboden (en dan nog verdien je per verkocht exemplaar het dubbele of zelfs meer dan wat je destijds als royalty zou opgestreken hebben). En al de mensen die er om een of andere reden niet toe gekomen zijn je boek aan te schaffen toen het nog in de boekhandel verkrijgbaar was, komen binnen de kortste keren toch wel weer bij jou terecht.
"Onverkoopbaar", dus.
Samen met de POD-uitgever Schrijverspunt geef ik die "oude" boeken van me nu een tweede, voornamelijk virtuele, leven. Het Bloed van het Lam en Nostradamus in Orval waren al eerder beschikbaar als POD-uitgave; sinds deze week zijn nu ook Het Illuminati Complot en De Paus van Satan in zowat alle online boekhandels verkrijgbaar, en uiteraard ook in mijn eigen Bol.com webwinkel. Wie graag gratis een voorproefje leest, kan daarvoor terecht bij de gratis preview van de ebooks (volg de links).
Televisiereporter Maarten Dejonckheere bijt zich vast in het onderzoek naar het dodelijk 'ongeval' van koning Albert I in 1934 in Marche-les-Dames. Hij ontdekt dat de officiële versie van de feiten een sprookje is. Werd Albert I het slachtoffer van een passioneel drama of van een politiek complot? En wat heeft een voorspelling van de zieneres van Onkerzele, Leonie Van den Dijck, met dit alles te maken? Het spoor leidt naar de Rex-beweging van Léon Degrelle, die vaak in verband wordt gebracht met de Illuminati, een geheim genootschap van katholieke fundamentalisten. Gesteund door nazi-Duitsland en de Italiaanse fascisten, beraamde Degrelle in de jaren dertig een coup die Leopold III tot het autoritaire staatshoofd van België moest kronen. De Illuminaten waren echter niet alleen zeer actief in de jaren dertig...
Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn trilogie rond Maarten Dejonckheere, die van 2006 tot 2008 verscheen bij uitgeverij Manteau, en waarvan dit boek het sluitstuk is. Na 'Het Bloed van het Lam', waarin Maarten Dejonckheere het mysterie van de Graal én van de Rechtvaardige Rechters ontrafelde, en 'Nostradamus in Orval', speelde Bernauw opnieuw 'een magistraal spel met heden, verleden, waarheid en verdichting' (Vrij Nederland over 'Nostradamus in Orval').
Wie samen met Patrick Bernauw de moord op Albert I wil reconstrueren op de crime scene zelf, vindt daartoe alle informatie in het boek.
De 19de eeuwse Nederlands-Franse auteur Joris-Karl Huysmans werkte eigenlijk voor de Franse geheime dienst. Hij infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor van de 'Paus van Satan', die de komst van de Antichrist moest voorbereiden... Het bleek niemand minder te zijn dan de kapelaan van de Basiliek van het Heilig Bloed in Brugge... de stad die door de Tempeliers was voorbestemd om het Jeruzalem van het Westen te worden.
Huysmans schreef een schandaalroman over zijn afdaling in die magische onderwereld: 'Là-Bas'. Hij raakte betrokken in een ware Oorlog der Magiërs en kwam terecht in een occult wespennest, waarin figuren als Nostradamus en Jack the Ripper hun rol speelden. Zo ontdekte hij ook dat het geheim van de afstammelingen van Jezus en Maria Magdalena niet werd bewaard in Rennes-le-Château, maar een heel stuk noordelijker: in Brugge en in Orval.
Voor dit boek werkte Patrick Bernauw samen met Philip Coppens, die eerder al non-fictie publiceerde over aloude mysteries, verschenen in verscheidene talen. Hij was gehuwd met bestsellerauteur Kathleen McGowan ('Het Magdalena Mysterie') en was in Vlaanderen en Nederland vooral bekend van zijn bestseller 'De Da Vinci Code Ontcijferd'.
Philip - of Filip - Coppens overleed in 2012. De heruitgave van dit boek is opgedragen aan zijn nagedachtenis.
Labels:
1934,
Albert I,
Brugge,
De Paus van Satan,
ebook,
Graal,
herdrukken,
heruitgave,
Het Illuminati Complot,
Joris-Karl Huysmans,
Marche-les-Dames,
Patrick Bernauw,
Philip Coppens,
POD,
schrijverspunt,
tempeliers
17.5.13
De Paus van Satan, ebook van Patrick Bernauw & Philip Coppens
De 19de eeuwse auteur Joris-Karl Huysmans werkte eigenlijk voor de Franse geheime dienst. Hij infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor van "de Paus van Satan", die de komst van de Antichrist moest voorbereiden...
De 19de eeuwse auteur Joris-Karl Huysmans infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor van "de Paus van Satan", die de komst van de Antichrist moest voorbereiden. Het bleek niemand minder te zijn dan de kapelaan van de Basiliek van het Heilig Bloed in Brugge... de stad die door de Tempeliers was voorbestemd om het Jeruzalem van het Westen te worden.
Huysmans schreef een schandaalroman over zijn afdaling in die magische onderwereld: Là-Bas. Hij raakte betrokken in een ware Oorlog der Magiërs en kwam terecht in een occult wespennest, waarin figuren als Nostradamus en Jack the Ripper hun rol speelden. Zo ontdekte hij ook dat het geheim van de afstammelingen van Jezus en Maria Magdalena niet werd bewaard in Rennes-le-Château, maar een heel stuk noordelijker: in Brugge en in Orval.
Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn historische faction thrillers in Mysterieus België, en Philip Coppens met zijn non-fictie over historische mysteries. Philip - of Filip - Coppens overleed in 2012; de uitgave van dit boek is opgedragen aan zijn nagedachtenis.
De cover is overigens van Félicien Rops (La tentation de Saint-Antoine, 1878).
Het boek verscheen in 2011 bij Manteau en is nu hier beschikbaar als Scriptomanen ebook.
Het boek verscheen in 2011 bij Manteau en is nu hier beschikbaar als Scriptomanen ebook.
Labels:
Brugge,
De Paus van Satan,
ebook,
Félicien Rops,
Filip Coppens,
Graal,
Heilig Bloed,
Jack the Ripper,
Joris-Karl Huysmans,
Nostradamus,
Patrick Bernauw,
Philip Coppens,
tempeliers
21.3.11
Vers van de pers: De paus van Satan - Hier is het Voorwoord:
Dit is het Voorwoord
bij De paus van Satan,
vers van de pers:
Philip Coppens is een Vlaming die al een tijdje wereldwijd ‘on the road’ is. Enkele jaren geleden was hij in Spanje voor een lezing rond een ‘alternatief historisch’ thema. Achteraf werd hij benaderd door een oudere heer die vlekkeloos (Noord-)Nederlands sprak, en er al meteen op aandrong dat hij – wat ook het gevolg van hun gesprek mocht zijn – onder alle omstandigheden anoniem wenste te blijven. De man liet Philip een aantal fotokopieën zien van een moeilijk leesbare, met de hand geschreven tekst, gesteld in een vooroorlogs Nederlands. Hij vertelde erbij dat het om ‘de laatste woorden’ ging van de ooit zo beroemde – en ook wel beruchte – schrijver Joris-Karl Huysmans. Het testament van J.-K. Huysmans was oorspronkelijk in het Frans geschreven geweest, maar het werd door een lid van de Nederlandse tak van de familie van de schrijver naar het Nederlands vertaald, en het was door een speling van het lot in de handen van Philips contactpersoon terechtgekomen.
Charles-Marie-Georges Huysmans, geboren in 1848 in Parijs en daar ook in 1907 gestorven, werd geboren uit een Nederlandse vader en een Franse moeder. Om zijn Nederlandse afkomst te benadrukken, publiceerde hij onder de naam Joris-Karl of J.-K. Huysmans. Zijn grootvader telde een aantal Vlaamse schilders onder zijn voorzaten en was tekenleraar aan de Militaire Academie van Breda. Huysmans debuteerde in 1874 met een in eigen beheer uitgegeven dichtbundel en raakte al snel nauw betrokken bij de naturalistische kring die zich verzameld had rond Emile Zola. In zijn vroege werk schetste hij bij voorkeur een banaal en alledaags bestaan, en gaf hij blijk van een diep pessimisme en zijn weerzin voor de moderne wereld. Zijn doorbraak kwam er pas nadat hij Zola in 1884 de rug toekeerde en de roman A Rebours publiceerde, die ‘de bijbel van het decadentisme’ werd genoemd en hem tot één van de iconen van het symbolisme maakte. Net als zijn hoofdpersonage Des Esseintes was Huysmans een estheet met een voorliefde voor het kunstmatige, die zich probeerde af te zonderen van de wereld en een leven lang leed aan tal van zenuwziekten.
Minder bekend is dat J.-K. Huysmans er naast zijn literaire carrière een loopbaan als ‘ambtenaar bij de Sûreté Générale’ op na hield. ‘Wat daar precies onder verstaan moest worden, maakt dit manuscript perfect duidelijk’, vertelde de oude heer aan Philip. Het beschreef intensief de periode die voorafging aan de publicatie van zijn satanische schandaalroman Là-bas in 1891 en zijn daarop volgende bekering tot het christelijk geloof, die boeken opleverde als La Cathédrale (1898) en hem een plaats in de canon van de Franse literatuur opleverde. Hoewel er tot het eind van zijn leven twijfel bleef bestaan aan de oprechtheid van zijn bekering, stierf Huysmans in de pij van een Benedictijner broeder aan de gevolgen van long- en botkanker.
Het zou ons te ver leiden hier te schetsen hoe deze oude heer er uiteindelijk in slaagde Philip te overtuigen van zijn goede trouw. We zouden er trouwens ook de door hem gewenste anonimiteit mee tenietdoen. Laat het volstaan op deze pagina’s te vermelden dat Philip een kort onderzoek instelde naar zijn contactpersoon, en dat deze inderdaad een ver familielid van J.-K. Huysmans bleek te zijn. Ook in zijn voordeel sprak dat hij juist in contact was getreden met Philip om erachter te komen of het manuscript wel degelijk authentiek mocht worden genoemd.
Philip kende mijn fascinatie voor de occulte geschiedenis van Vlaanderen, en hij wist dat ik gedurende de afgelopen twee decennia zowel fictie als non-fictie had geschreven rond thema’s die zich situeerden in Fantastisch Vlaanderen of Mysterieus België – van Brugge, over Gent, tot Orval. Hij wendde zich dan ook tot mij met de vraag het manuscript gezamenlijk te screenen, en een poging te doen om vast te stellen of we te maken hadden met een listige mystificatie.
Onze contactpersoon bezorgde ons in een Word-document een gemoderniseerde transcriptie van het volledige manuscript, met de vraag het aan een grondig onderzoek te onderwerpen en, indien mogelijk, te publiceren. Toen hij kort nadien overleed, leek het erop dat hij volslagen alleen in de wereld had gestaan. Zijn bezittingen liet hij na aan goede doelen, en van het originele manuscript hebben we daarna niets meer vernomen. Ikzelf heb het nooit gezien en Philip heeft alleen even de fotokopieën van bepaalde passages in zijn handen mogen houden. We zijn er ons terdege van bewust dat deze hele gang van zaken ideaal is – en kenmerkend – voor personen die een literaire mystificatie een schijn van authenticiteit willen geven. Omdat wij niet beschikken over het originele manuscript, kunnen we de authenticiteit van de tekst alleen maar beoordelen op basis van zijn inhoudelijke en literaire vormkenmerken. Het spreekt vanzelf dat het in die omstandigheden onmogelijk is zonder enig voorbehoud welke conclusie dan ook te formuleren.
Zelfs als we ervan uitgaan dat de tekst een getrouwe weergave is van een Frans manuscript dat tot stand kwam vóór 1907, dan moeten we ons nog de vraag stellen wie de werkelijke auteur is van dit literair en spiritueel testament: Joris-Karl Huysmans, of zijn secretaris Jean de Caldain. Huysmans zou deze bijzonder omvangrijke en gedetailleerde geschiedenis immers gedicteerd hebben aan Jean de Caldain, gedurende de laatste maanden, weken of zelfs dagen van zijn leven, vanaf zijn ziekbed, terwijl hij verging van de pijn, onder invloed van verdovende middelen, tussen hallucinaties en ijldromen door. In hoeverre heeft Jean de Caldain de aldus tot stand gekomen tekst ‘geredigeerd’, en wat is er – inhoudelijk en stilistisch – met het testament van Huysmans gebeurd toen het door een familielid werd vertaald naar een ‘vooroorlogs Nederlands’ (met welk doel, overigens?) en vervolgens omgezet in ‘modern Nederlands’ (door de contactpersoon van Philip?).
Welke weg het oorspronkelijke manuscript precies heeft gevolgd, om uiteindelijk bij de Nederlandse tak van de familie van J.-K. Huysmans te belanden, is ook lang niet duidelijk. Stel dat Jean de Caldain de pen van J.-K. Huysmans heeft vastgehouden of zelfs de ware auteur van het Franse manuscript is geweest, welke bedoelingen had hij dan met dit manuscript? Heeft hij geprobeerd de authenticiteit ervan te laten waarborgen door een vooraanstaand lid van de familie Huysmans? Heeft het manuscript vervolgens om een of andere reden tientallen jaren lang stof vergaard op een zolder, waar het uiteindelijk toevallig werd gevonden en door onze contactpersoon interessant genoeg werd geacht om te ‘hertalen’ en Philip Coppens aan te spreken?
Het heeft er de schijn van dat het manuscript voornamelijk gedurende 1907 tot stand is gekomen – het laatste levensjaar van J.-K. Huysmans. Houden we rekening met zijn mentale en fysieke conditie in die periode, dan moet het noodzakelijkerwijs bestaan uit een chaotische verzameling van artikels, documenten, brieven en notities, met elkaar verbonden door de al even chaotische herinneringen van de stervende schrijver. Aangezien de secretaris die hem op het eind van zijn leven bijstond, Jean de Caldain, de gebeurtenissen niet had meegemaakt waarover J.-K. Huysmans vertelde, kon hij ook geen idee hebben gehad waar en hoe bepaalde documenten precies pasten in het geheel. Het resultaat zou bijgevolg een zo mogelijk nog chaotischer geheel moeten vormen, a-chronologisch, met een overvloed aan losse verhaaldraden, passages die nergens toe leiden en fragmenten die volstrekt duister zijn voor wie niet in de geest van Huysmans kan kijken. De tekst die wij onder ogen kregen, is evenwel strak chronologisch opgebouwd en ook vrij sterk gestructureerd, wat doet vermoeden dat ofwel J.-K. Huysmans eerder al aan de slag is geweest met zijn testament, ofwel Jean de Caldain veel meer was dan zijn secretaris, misschien zelfs meer dan louter zijn ghostwriter.
Vormelijk en stilistisch draagt de tekst alleszins het stempel van J.-K. Huysmans. Zoals ook in zijn ‘laatste woorden’ ter sprake komt, was hij een van de eersten om op ‘naturalistische’ wijze allerhande documentair materiaal in een roman te verwerken. Bij leven en welzijn schreef Huysmans al ‘faction’, en onder die noemer valt ook deze tekst getiteld De paus van Satan. Zijn vaak sardonische stijl, de hyperbolen en opsommingen, zijn plotse uitbarstingen in pure lyriek, de horror… dit alles is vintage Huysmans. Bij sommige passages dachten we - Là bas te lezen: de beschrijving van zijn relatie met Henriette Maillat, haar brieven die hij niet alleen in Là-bas maar ook in De paus van Satan gebruikt zou hebben, de zwarte mis, Saint-Sulpice … Maar Là-bas is nu eenmaal, en zelfs in de eerste plaats, een autobiografische roman. Het boek vormde bovendien een scharnierpunt in het leven en werk van de schrijver. Misschien zou het omgekeerde ons pas echt moeten verbazen, namelijk: dat De paus van Satan geen raakpunten bezat met Là-bas, waarvan het de wordingsgeschiedenis beschrijft en waarmee het de thematiek deelt.
Inhoudelijk hebben we de schrijver van De paus van Satan nergens op grove ‘fouten’ kunnen betrappen. Het leven van Joris-Karl Huysmans is vrij goed gedocumenteerd, door hemzelf – in zijn autobiografische romans en in tal van andere geschriften – en door Robert Baldick, de auteur van de magistrale biografie The Life of J.-K. Huysmans (1955). Aan de hand van dit boek hebben we De paus van Satan aan een grondige controle onderworpen. Hierbij hebben we kunnen vaststellen dat de schrijver van De paus van Satan al eens beweert op een andere plaats geweest te zijn dan uit bepaalde documenten mag blijken, maar dat hij daar dan ook een steekhoudende verklaring voor geeft. En als zijn chronologie al eens lichtjes afwijkt van die in het boek van Baldick, dan zou het omgekeerde ons ook – alweer – verbazen.
Het meest in het oog springende verschil tussen de ‘officiële’ biografie van Baldick en wat we zoal in De paus van Satan terugvinden, heeft te maken met het werk dat Huysmans zou hebben gedaan bij de Sûreté Générale. Maar ook deze discrepantie is perfect verklaarbaar: Huysmans zelf kon er bezwaarlijk mee te koop lopen, en het per definitie geheime of op zijn minst discrete karakter van zijn job zorgde ervoor dat dit belangrijke aspect van zijn leven ook later weinig aan bod kon komen in artikels of boeken gewijd aan Joris-Karl Huysmans.
Een ander referentiewerk dat van onschatbare waarde bleek te zijn, werd geschreven door een onderzoeksjournalist avant la lettre, die zich als een pitbull in zijn onderwerp had vastgebeten: Herman Bossier, met zijn Geschiedenis van een romanfiguur, de ‘chanoine Docre’ uit Là-bas van J.-K. Huysmans. Deze studie over de kapelaan van de Heilig Bloedkapel te Brugge, Louis Van Haecke, die niemand minder dan ‘de paus van Satan’ zou geweest zijn, werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1942, en in 1965 herdrukt in de reeks Vlaamse Wetenschappelijke Pockets van uitgeverij Heideland, te Hasselt. Dit boek verschafte ons heel wat informatie die akelig parallel bleek te lopen met wat we ook al in het testament van Huysmans konden lezen.
Bérenger Saunière is sinds de late jaren zestig zowat een cultfiguur geworden, het zwaartepunt van eindeloze speculaties en honderden publicaties over ‘de schat van Rennes-le-Château ’. Er deden geruchten de ronde over bezoeken van Saunière aan Parijs, maar tot nu toe konden die niet hard gemaakt worden. Zijn naam terug te vinden in geschriften van Huysmans, die dateren van de late negentiende en de vroege twintigste eeuw, valt op zijn minst opmerkelijk te noemen. Toen we de informatie met betrekking tot Saunière gingen checken, zagen we hoe eenzelfde patroon zich aftekende als we eerder al opgemerkt hadden toen we de controle uitvoerden aan de hand van de biografie van Baldick of de studie van Bossier: hier en daar, vooral in de details, wijkt De paus van Satan af van wat we elders konden lezen, maar de grote lijnen liepen wel degelijk parallel. En hetzelfde patroon zagen we ook opduiken als we bepaalde passages uit het literair en spiritueel testament van Joris-Karl Huysmans controleerden aan de hand van het beschikbare archiefmateriaal.
Dit alles in acht genomen, zijn Philip Coppens en ikzelf reeds omstreeks 2005 tot de conclusie gekomen dat we geneigd zijn De paus van Satan als authentiek te beschouwen. Om een onbevooroordeeld publiek debat uit te lokken, zonder dat we meteen al onze kaarten op tafel hoefden te gooien, publiceerde ik een deel van het materiaal uit De paus van Satan in Het Bloed van het Lam (2006) en Nostradamus in Orval (2007). Het is inderdaad zo dat De paus van Satan mij ertoe gebracht heeft na een lange stilte opnieuw historische faction te gaan schrijven voor volwassenen. Vervolgens zijn we gestart met het mondjesmaat vrijgeven van artikels of bepaalde passages uit het boek in het Engels, en op het web – nog steeds met de bedoeling reacties los te weken. De nieuwe inzichten die wij op die manier hebben verworven, werden eveneens in voetnoten aangebracht in de tekst van De paus van Satan die wij hierbij presenteren.
Wij pretenderen hiermee niet al de raadsels opgelost te hebben die door De paus van Satan worden opgeworpen. Het werk Le Précieux Sang à Bruges, geschreven door de kapelaan van het Heilig Bloed Louis Van Haecke, is bijvoorbeeld ontegensprekelijk een gecodeerd boek, zoals La Vraie Langue Celtique van Henri Boudet er een is, de confrater en buur van Bérenger Saunière. Het is duidelijk dat Huysmans met betrekking tot de decodering van Le Précieux Sang à Bruges allerminst het achterste van zijn tong heeft laten zien. Het is dan ook onze bedoeling dit boek vroeg of laat in facsimile uit te geven, zodat specialisten ter zake zich over de materie kunnen buigen.
En zo laat De paus van Satan nog wel meer vragen onbeantwoord. Wie is de Grote Monarch die de Schriften van de Profeet Nostradamus in vervulling zal laten gaan? Wanneer zal dat gebeuren? En waar is het Heilig Graf te vinden dat de Grote Monarch zal legitimeren? In dat verband heeft Orval nog lang niet al zijn mysteries prijsgegeven… Wat moeten we er bijvoorbeeld van denken dat de Duitse Keizer Wilhelm, in volle Eerste Wereldoorlog, terwijl enkele kilometers verderop in Verdun hele legers worden afgeslacht, op expeditie trekt om de Schat van Orval te vinden, terwijl de Kronprinz voortdurend in Stenay rondhangt, enkele kilometers verderop, bij de plek waar de Merovingische koning Dagobert II werd vermoord? Dit zijn feiten, er bestaan foto’s van – en ze verdienen ongetwijfeld een nader onderzoek...
Patrick Bernauw & Philip Coppens, augustus 2010
9.3.11
De Paus van Satan en Félicien Rops
De cover van De Paus van Satan
is De Verzoeking van de Heilige Antonius
van de hand van Félicien Rops (1833–1898)
wiens werk ook een belangrijke rol speelt
in een aantal nachtmerrie-achtige sleutelscènes
in het boek.
Een van de tijdloze koetsen die ter beschikking stonden van de toeristen, stopte voor me en de koetsier bood me vriendelijk een gratis ritje aan.
Hij toonde me een kaart van het middeleeuwse Brugge. ‘Ze verschilt nauwelijks van een moderne kaart, ziet u? Dat komt omdat de stad nog steeds een labyrint is, dat zich onttrekt aan de wetmatigheden van de ruimte. Een argeloze toerist zoals u, die niet beschikt over een bovennatuurlijk kompas, zal voortdurend terugkeren op zijn punt van vertrek, meneer. Het is allemaal de schuld van de middeleeuwse metselaars die deze stad verloren hebben gelegd in hun zwartmagische ringen en slingers.’
‘Waarom hebben ze dat gedaan?’ vroeg ik.
‘Zoals u weet, werd Brugge ooit uitverkoren om een Heilige Stad te zijn. Daarom is het ook hier dat Satan zijn zwartste duivels los moet laten. In deze stad bevechten de Machten van Goed en Kwaad, van Licht en Duisternis elkaar heviger dan elders.’
‘Jij die hier dag en nacht in je koets over de kasseien ratelt,’ zei ik, ‘jij moet hier wel veel vreemde en verschrikkelijke zaken gezien hebben…’
‘Zeker wel, meneer! Onder de Boom van Goed en Kwaad in de Tuin van Eden heb ik Venus zien paren met Priapus. Het is pas veel later dat Onze Lieve Vrouwe van Lust is verworden tot een christelijke zonde.’
‘U bedoelt… de Hoer van Babylon?’
‘Die bedoel ik, meneer! Och, u moest eens weten hoeveel arme heidense godheden ik al in demonen heb zien veranderen. In Bruges-la-Morte is men satanist of mysticus, meneer. Hier is het onmogelijk lang te blijven treuzelen op de drempel van de absolute zuiverheid of de pure lust. Hier wordt u gedwongen een keuze te maken tussen Hemel en Hel, tussen Memlinc en Rops. Het zuivere en het goddelijke heeft de Vlaamse Primitieven geïnspireerd en hun talenten aangescherpt, en u zult het met mij eens zijn dat het een tijdje geduurd heeft voor Onze Lieve Vrouwe van Lust een aantal artiesten baarde die in staat waren de Antarctische regionen van de ziel te exploreren. Maar goed, hier zijn ze dan! En ze hebben het aloude middeleeuwse concept geadopteerd, waarin een man heen en weer wordt geslingerd tussen Goed en Kwaad, God en Satan, Goddelijke Kuisheid en Onze Lieve Vrouwe van Lust. Wat is Felicien Rops anders dan een op zijn kop gezette Vlaams Primitief, meneer? Wat anders heeft hij gedaan dan exact het omgekeerde van Memlinc? Hij introduceerde het satanisme in de kunst en hij laat je genieten van zijn werk als van een ontdekking, die tot ons spreekt in meedogenloze en nerveuze symbolen, in een waarlijk unieke taal!’
‘U bent een dichter,’ glimlachte ik.
‘En u bewijst me te veel eer, meneer Huysmans.’
‘Kent u Georges Rodenbach?’
‘Natuurlijk, meneer. Hij werkt aan een boek over Bruges-la-Morte, is het niet?’
‘Jawel. Kun je me naar zijn huis brengen?’
‘Zeker, meneer.’
‘Ik vroeg me nog af, mijn waarde voerman… Al de spoken die men hier altijd ziet in Brugge dat een dodenstad zou zijn, Bruges-la-Morte is… Bestaan ze echt of leven ze alleen maar in de spookverhalen?’
De koetsier schudde glimlachend het hoofd. ‘Laat me u dit vertellen, meneer… Ik rij nu al meer dan vijfhonderd jaar door de straten van Bruges-la-Morte, en ik kan u verzekeren: ik heb hier nog nooit een geest gezien!’
Toen stopte hij voor een huis dat onmogelijk het huis van mijn vriend Rodenbach kon zijn, want in groenkoperen letters stond boven de poort De Nood Gods geschreven. Het huis verkeerde in een verschrikkelijke staat; de muren waren gebarsten en leunden gevaarlijk voorover. Het kon elk moment instorten.
‘Volg me maar, meneer,’ zei de koetsier.
We betraden een binnenkoer. Een trap van arduin leidde ons naar een grote hall die de hall van een klooster had kunnen zijn. Achteraan verdween een houten trap in de kelders en crypten van het huis, waar onderaardse gangen te vinden waren die de bezoeker naar de andere kant van de Augustijnenrei voerden.
‘Wie durft het aan in deze onderwereld af te dalen?’ murmelde mijn gids. ‘Hij die dat doet, mag alle hoop laten varen, meneer! De Tempeliers hebben hun schat hier begraven, maar niemand heeft het aangedurfd deze ondergrondse ruimten volledig te exploreren. De weinigen die een poging hebben gedaan om de mysteries van dit spookhuis te ontrafelen, zijn nooit teruggekeerd. Maar dat mag ons niet verwonderen, meneer Huysmans, want zoals ik al zei heeft de stad nog steeds de vorm van een doolhof, iets als het binnenwerk van een horloge, een chaotische spiraal die zich onttrekt aan de wetmatigheden van de tijd. Daarom ook is de geschiedenis van dit huis in het hart van Bruges-la-Morte gedoemd om zich te herhalen tot het einde der tijden, meneer…’
Hij draaide zich om, loste prompt op in de lucht en liet mij alleen met de wassende maan en de gruwel in de hall, waar een vrouw op een altaar lag, naakt, de benen wijd gespreid, met een schepsel over haar heen gebogen, armen als handvaten aan weerszijden van haar lichaam. Het was weiniger meer dan een skelet, met bovenaan een paardenhoofd, twee gaten als ogen, en de reusachtig rode en scherpe haak van een gevorkte tong die flitste, flitste in de onderbuik van de vrouw, flitste, de vrouw van wie de nagels over de steen van het altaar krasten terwijl ze huiveringwekkend krijste van een wanhopig genot omdat de Demon daar roerloos en meedogenloos in haar lichaam zat, gekroond met de maansikkel die zich een weg door zware wolken had gesneden en denkend, zo leek het wel, mijmerend van het land ver weg dat het achter zich had gelaten, lelijk en grandioos, de genitaliën badend in haar bloed, bezittend en bezeten, symbool van lust en dood en het desperate verlangen dat elk van onze wensen werkelijkheid moge worden.
Toen draaide Onze Vrouwe van Lust haar hoofd naar me toe, en haar naam was Henriette.
En de Demon nam zijn masker af en ik stond oog in oog met mij.
De thema's uit De Paus van Satan
komen ook aan bod in de stadsspelen
De Geheimen van Brugge en De Spoken van Brugge
of door uzelf georganiseerd met doe-het-zelf pakket.
9.2.11
Geschrapt uit "De Paus van Satan", historische thriller van Patrick Bernauw & Filip Coppens
Onder het motto "Kill your darlings" werd ook dit hoofdstuk geschrapt uit De Paus van Satan, de historische thriller die ik schreef in samenwerking met Filip Coppens, en die verschijnt in april 2011... Het gewraakte hoofdstuk vormde een soort inleiding van het boek, met een "samenvattende koortsdroom" van de decadente romancier Joris-Karl Huysmans, gesitueerd in zijn laatste dagen...
Spiegels. Doorgangen naar de ziel. Je kunt de doden daar zien komen en gaan. Door de poorten naar de andere wereld.
Kijk in de spiegel en zie het portret van een zondaar, geschilderd door een Vlaams Primitief in het duister decor van zijn slaapkamer, omringd door de symbolen van zijn lijden: een reproductie van de Kruisiging van Grünewald, een foto van Katherina Emmerich met haar gestigmatiseerde handen.
Pijn. Het lijden van Christus – of beter: van Kristus. Hij leed voor de mensheid. Net als Kristus en ondanks zijn offer moet ik lijden. Hij nam de pijn niet weg. Hoe moet ik dat interpreteren?
De lelijke maar krachtige en zeer evocatieve fysiognomy van deze man met de geperforeerde keel, bleek als een spook met holle kaken, wasemt acute angst en spirituele chaos uit. De illusie is puur als een visioen dat de materie transformeert en ons toelaat te vluchten uit de zintuiglijke wereld.
Ik kan nog steeds zien, weet je. De tumor heeft slechts een oog gesloten. Het linker. Ik mag dan stervende zijn, ik leef nog. Net.
Ik kan nog steeds zien door dit oog van Horus, door de rook van de sigaretten die ik mijn hele leven heb gerookt, in bordelen en in kloosters, en die ik nu koppig blijf rollen tussen de bijna bloedeloze botten waartoe mijn vingers zijn verworden. Ik kan nog steeds de dokters zien die mijn leven verlengden tot een langgerekte doodsstrijd met operaties aan mijn oog en aan mijn hals, wanstaltig gezwollen van de kanker. Ze verbeterden mijn gezichtsvermogen maar stilden de pijn niet, terwijl mijn verkankerde kaak eten tot een ondraaglijke opgave maakte.
Ik kan nog steeds de dokters zien. Ze trokken de meeste van mijn nog resterende tanden op een uitzonderlijk pijnlijke wijze, omdat de verdoving uitgewerkte raakte nog voor de operatie ten einde was. Sommigen onder hen probeerden het groeien en bloeien van de tumoren een halt toe te roepen door mij te behandelen met de nieuwe technologie van de X-stralen. Uiteindelijk veroordeelden ze mij eensgezind tot dit doodsbed, waar ik nu snel zwakker word terwijl ik met mijn secretaris werk aan een boek over Lourdes dat de rituelen van de grot beschrijft en de gruwelijke aandoeningen van de arme lui die hun lot in de handen van God hebben gelegd. Hoor ze bidden opdat Hij hun aards verblijf nog een pietsie zou verlengen. Ah, wat een uitstorting van slechte smaak!
Ik heb daar geen genezingen gezien. Een groot geloof, ja. Maar geen mirakels.
Ik geloof ook in mirakels, al kan ik er geen enkel een certificaat van authenticiteit verlenen. Op dit moment zou ik een mirakel anders wel goed kunnen gebruiken. Stel je voor dat het eerste mirakel waaraan ik zo’n getuigschrift zou kunnen geven het mijne was.
O ja, ik kan nog altijd zien. Ik zie ze hier in mijn slaapkamer staan, de geesten van heden en verleden, de personen die ik heb verwerkt tot personages in mijn romans. Ik herinner mij hoe het naturalisme mij overviel als een revelatie en hoe ik daarna ziek werd van al de dwaasheden die het fin de siècle met zich meebracht. Ik weet nog hoe ik eindelijk vond wat ik zo lang had gezocht, daar beneden , in Duitsland, voor de Kruisiging van Grünewald.
Laat me opnieuw schudden en beven op dit doodsbed van mij, Jean.
Laat mij mijn ene goede oog sluiten om mij met de buitengewone luciditeit van een stervende het beeld nogmaals in te beelden.
Dank u.
Mijn vrienden noemen me J.K. – J staat voor Joris en K voor Karl. Maar je kunt ook zeggen dat J staat voor Jezus en K voor Kristus in het Nederlands dat de taal van mijn vader was.
En daar rijst Jezus Kristus al op voor Joris Karl, op zijn ruw kruis, met armen als takken, buigend als bogen onder het gewicht van zijn lichaam, het lijdende vlees vastgespijkerd en de ledematen ontwricht, de benige vingers wijdopen en verkrampt in een gebaar dat tegelijk smeekbede is, verwijt, zegen.
En daar ben ik, met mijn dunne dijen, bevend en zwetend, met mijn ribben als de tralies van een kooi, mijn vlees blauw en groen en gezwollen, etterend, verterend, rottend. Bloed druipt dik als het gestolde sap van de moerbei uit mijn open wonden, samen met een melkachtig pus, vaag roodachtig, met de kleur van grijze Moezelwijn.
Hier ben ik. Boven het kadaver hangt een kop, levenloos, het gezicht gegroefd, een oog half open en de wangen rillend van cancereuze contracties.
Hier ben ik. Nog steeds grijnzend. Horribel.
Mijn tortuur was verschrikkelijk, mijn doodsstrijd angstaanjagend. Ik joeg zelfs literaire kritikasters als de giftige, haatdragende Leon Bloy weg uit deze appartementen aan de rue Saint-Placide. Hij nam enige eminent demente leden van de clerus met zich mee die nog steeds de spot dreven met mijn bekering.
Hier ben ik. Vol vertrouwen in Onze Lieve Vrouwe die mij zal meenemen naar de plek waar ik thuishoor. Ik zie haar al op het canvas, Maria Magdalena aan haar voeten, biddend voor de man die aan het kruis bengelt. Aan mijn doodsbed is nog niemand verschenen – geen van de vrouwen in mijn leven die ik Magdalena zou kunnen noemen, hoewel ik mij vaak heb overgeleverd aan vrouwen van wie de Kerk geloofde dat zij tot haar soort behoorden.
Ik wacht op Madame la Mort – zij schuilt daar ergens in de schaduwen, ik weet het wel. Zie je haar al? Of zou zij nog daar beneden zijn, bij de verdoemden? Nee, zij is hier al. Ongetwijfeld verbergt ze zich in het donkerblauw van de nacht. Zie je haar al? Nee? Ik zie haar nu. Denk ik. Misschien kun je haar alleen zien als je nog enkel dat ene oog hebt om te zien.
Kijk, ze staat naast Berthe die de eerste was om mij mee te nemen naar beneden en mij daarna weer optilde en het licht liet zien in de ogen van abbé Mugnier, de laatste van mijn spirituele gidsen. En daar is ook die andere vriend van het eerst uur: arme te vroeg gestorven dode en verdoemde dichter Dubus. Ze waken bij mijn doodsbed, Berthe en Dubus. Berthe is doodsbleek, haar gezicht gezwollen van het vele wenen. Berthe, mijn eigen lieve kleine Maria Magdalena – waarom heb ik het nooit gezien? En verdoemde Dubus, dode dichter Dubus… hij is helemaal van de andere kant gekomen om me door de verschrikkingen van de Hel te loodsen. Hij heeft zijn arm door die van Madame la Mort gehaakt… en, mijn God! Nu zie ik ze ook: abbé Van Haecke en abbé Saunière, de handen gevouwen in gebed, plotseling en als uit het niets opgedoken voor mijn bijna-lijk, terwijl ze met hun rokerige rode ogen kijken naar mijn frenetiek zwelgende en slikkende keel, luisterend naar mijn verstikte kreten: ‘Kijk naar mij! Kijk! Ik ben niet langer de Adonis van Golgotha, die de Kerk al sinds de Renaissance van mij heeft gemaakt! Ik ben niet langer de decadente dandy met het porseleinen poppengezicht, de knappe jongeman met de krullende haren en verzorgde baard! Ik ben een Vlaams Primitief, mijnheer! Ik ben de J.K. van Sint Basilius, mevrouw! En Jezus Kristus, vulgair dat ik ben! En lelijk! Ik draag dan ook de last van ùw zonden, dames en heren! In alle nederigheid schamel gekleed of zelfs vernederend naakt, kijk! Kijk me aan! Want ik ben de Jezus Kristus van de armen, van de zieken, van de bedelaars, van de kreupele en van de hulpelozen, verstoten door zijn Vader en krijsend om een Moeder met de stem van een kind zoals ieder man krijst wanneer hij gemarteld wordt.’
Hoezeer ik mijn moeder heb gemist… en nu weer.
Kijk naar me. Ik ben bereid de Passie te beleven en al het lijden dat een mens kan verdragen. Denkend aan Lydwine, het zalige meisje uit het heerlijke land van mijn voorvaderen, ben ik bereid te gehoorzamen aan een onbegrijpelijke verordening. Lydwine beloofde altijd maagd te blijven. Achtervolgd door mannen die vochten om haar hand bood zij iedere verleiding het hoofd. Om verdere moeilijkheden te vermijden, bad zij tot God dat Hij haar lelijk zou maken. En zie… Onze Lieve Heer stond haar allerlei afschuwelijke aandoeningen en vieze ziekten toe, en Hij gaf haar de kracht om wonderen te doen.
Een heilige moet lijden. De doctrine van de substitutie wil het zo. En bijgevolg zal ik lijden als een heilige en sterven als een dief in de nacht, in de diepst denkbare afgrond. Alleen en smerig, nog bij leven wegrottend in algehele duisternis. Omdat ik boete moet doen voor de ziel van de man die ik Satans Paus heb genoemd. De doctrine van de substitutie wil het zo. Omdat ik hem veroordeeld heb in Là-bas. Ten onrechte. Omdat ik het onrecht niet recht heb getrokken. Nooit de moed gehad.
Nooit eerder is het naturalisme boven zichzelf uitgestegen, en later deed het dat ook nooit meer. Het ontbeerde dit subliem concept, deze unieke uitvoering. Van alle realisten sloot Grünewald de minste compromissen. Zijn Verlosser van het Lijkenhuis, zijn Godheid van de Riolen gaf de toeschouwer ogen waarmee hij een waarlijk transcendent realisme kon zien. Zie je het? Jij die bij mijn doodsbed staat, verscholen in het clair obscur, zie je het goddelijke licht dansen rond mijn zwerende kop? Zie je hoe mijn fermenterende vel oplicht van een bovenmenselijke uitstraling? Zie je dat gekruisigde epileptische lijf van een God zonder aureool en zonder de gebruikelijke attributen, behalve dan de bloedige doornenkroon?
Zo is het dat J.K. verschijnt in zijn hemelse essentie, tussen een door verdriet verscheurde Berthe en een verdoemde dichter met dode ogen. Kijk naar hun gezicht, van nature vulgair, maar hoe schitterend van uitdrukking! Dief, armoezaaier, boer… in de nabijheid van hun God lossen ze op in de lucht, worden ze niet minder dan bovennatuurlijke schepselen. Nooit heeft een artiest een dergelijke staat van magnifieke exaltatie bereikt, nooit een zo ijle spirituele top bereikt. Zijn kunst gehoorzaamde de onweerstaanbare drang om het onzichtbare zichtbaar te maken: de ten hemel schreiende onzuiverheid van het vlees, het grenzeloos sublieme van de ziel. Ja, men moet lijden voor zijn kunst!
Of misschien ook niet.
Maar ik deed het. Ik doe het.
En er is geen literair equivalent. Een paar pagina’s van Emmerich betreffende de Passie kunnen dit bovennatuurlijk realisme misschien benaderen, enkele fragmenten van Ruysbroeck. Maar een ideaal heeft canvas nodig, weet je.
De Kerk. Satan. Kristus.
Ik heb vaak op de drempel van het katholicisme gestaan en telkens heb ik besloten dat ik het ware geloof ontbeerde. God deed geen moeite om mijn ziel tot zich te roepen en ik heb nooit de kracht gehad mij vol vertrouwen en zonder voorbehoud over te leveren aan de beschermende schemering van onveranderlijke dogma’s. Sommige boeken droegen bij tot mijn afkeer van het alledaagse leven en deden me verlangen naar de monotone gezangen van een klooster, waar ik kon slaapwandelen in mystieke dromen en een van wierook verzadigde atmosfeer. Maar alleen simpele zielen kunnen een dergelijke staat van onthechting en zelfverloochening bereiken. Mijn eigen ziel werd te zeer belaagd door Onze Lieve Vrouwe van Lust en allerlei laag bij de grondse conflicten. Mijn wens om me terug te trekken in een tijdloos reservaat werd geboren uit een te grote hoeveelheid oneerbare motieven – van vervelende discussies met de ober of de huisbaas tot de noodzakelijke, maar altijd weer ziek makende zoektochten naar geld.
Er waren momenten waarop ik mijn pen door het venster gooide en het bestaan vervloekte dat ik voor mezelf had gecreëerd. Keek ik naar de toekomst, dan was daar niets dan verbittering te zien. Alleen de religie kon me genezen, of op zijn minst een asiel verstrekken. Religie was bodemloos en kende geen grenzen; ze maakte een ontsnapping van deze aarde mogelijk, en een vlucht in duizelingwekkende, nog niet geëxploreerde hoogten. Maar omdat de godsdienst ook vereiste dat men het gezond verstand op de meest volstrekte wijze het zwijgen oplegde, wierp ik wanhopig mijn handen in de lucht.
Ik was geen gelovig man. En toch geloofde ik in het bovennatuurlijke en werd ik aangetrokken door de Kerk en haar extatische kunst, de luister van haar legenden, de stralende naïviteit van haar heiligenlevens. Het was niet wat ik echt wilde, maar het kwam het dichtste bij.
Jullie, geesten van de toekomst die nu mijn woorden lezen… Ontkennen jullie dat wij omgeven worden door mysteriën – in onze huizen, in de straten, overal waar we komen? Ontkennen jullie het onvoorziene? Het onverklaarbare?
Ik denk van niet.
Wel?
Kom en zit neer en luister naar me, Jean. Ben jij dat? Jean de Caldain, mijn trouwe secretaris? Nu het einde nadert, moet je ze allemaal verbranden – God zal de zijnen herkennen! Het is mijn laatste wil en ik belast jou hierbij met de uitvoering van mijn testament: al wat ik de jongste jaren heb geschreven, de vele brieven en manuscripten, La comédie humaine en Notre-Dame de La Salette, en boven alles mijn notitieboekjes betreffende de sinistere kapelaan van de Kapel van het Heilig Bloed in Brugge – gooi het allemaal op de brandstapel!
Maar voordat je het Grote Werk aanvat, Jean, lees het me voor… Het zit in de map met de persknipsels. Lees het me voor! Het artikel over het sacrament der stervenden dat mij zou zijn toegediend! Lees het me voor! Want het is een leugen… en toch ook waar, nietwaar?
Ik voer nu mijn laatste doodsstrijd, Jean. Lees het me voor en gooi het dan in het vuur samen met al mijn andere papieren, want ik moet dringend voorbereidingen treffen. Ik wil in mijn monastiek habijt begraven worden, hoor je? Met mijn scapulier. Maar eerst en vooral, en voor het te laat is, moet je al mijn papieren verbranden en dan… Dan zal ik je mijn testament dicteren, mijn laatste woord over de Satanische Kapelaan van het Heilig Bloed…
Help me, Jean… Help me de tafel te dekken voor de Heilige Communie. Steek de kaarsen in hun koperen kandelaars aan, en leg mijn antieke kruisbeeld en het reliekschrijn met de relikwie van de Zalige Lydwine op het kleed…
Dank je, Jean.
En luister nu naar me.
Luister… Ik moet je iets vertellen.
18.1.11
De paus van Satan: Introductiebrief
Joris-Karl Huysmans
L.S.,
Toen Joris-Karl Huysmans het einde voelde naderen, bracht hij zijn papieren in orde en verzocht hij mij, zijn secretaris, een groot aantal brieven, notitieboekjes en manuscripten te verbranden. Ik was me ervan bewust dat sommige documenten die mijn meester door mij in het vuur gegooid wilde zien, voor een hoge prijs verkocht konden worden aan weinig scrupuleuze marchands d’autographes. Bijgevolg redde ik vele waardevolle stukken van de vlammen door ze eenvoudigweg te verstoppen onder het kussen van mijn stoel wanneer hij, met zijn bijzonder slechtziende ogen, even niet mijn richting uitkeek.
Op zekere dag, toen mijn meester meende dat het meeste materiaal vernietigd was, en na een vredevolle nacht waarin hij niet gekweld was geworden door de pijnen die hij moest lijden voor de misdaden die hij op deze aarde bedreven dacht te hebben, beval hij me bij zijn ziekbed te gaan zitten en neer te schrijven wat hij nog aan het papier wilde toevertrouwen.
‘Zou ik niet beter een priester ontbieden?’ vroeg ik.
‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Een priester zou de moed en het geduld niet hebben om tot het eind naar mij te luisteren. En heb jij al ooit een priester notities zien nemen tijdens de biecht? Jij bent het, mijn goede vriend, die zal moeten doen wat nodig is om mijn ziel te redden en mijn spiritueel testament vast te leggen.’
Helaas was mijn meester ernstig ziek en ijlde zijn geest voortdurend van de onderwerpen die behandeld dienden te worden naar wereldser aspecten van zijn leven, inclusief details die behoorden tot de intimiteit van de slaapkamer en die ik niet wilde horen, maar niettemin hoorde, en neerschreef, omdat ze nu eenmaal deel uitmaakten van zijn zeer complexe persoonlijkheid.
‘Ik moet recht laten geschieden, met betrekking tot een grote misdaad die werd begaan,’ zei hij. ‘Het kan niet gebeuren voor een wereldse rechtbank, maar ik zal er hoe dan ook verantwoording voor moeten afleggen wanneer ik voor het aangezicht van mijn Schepper verschijn. Het zal nu spoedig zo ver zijn… Er rest mij nog maar bitter weinig tijd om de waarheid te openbaren en mijn ziel te redden, mijn vriend. We moeten er ons overigens goed van bewust zijn dat het niet alleen mijn redding is die op het spel staat, maar ook die van de hele wereld.’
En zo zat ik dan dagenlang aan het ziekbed van mijn meester, terwijl hij dapper zijn laatste aardse pijnen verbeet en mij dicteerde wat hij nog mee te delen had. Toen het werk was volbracht en hij – naar zijn gevoel – voldoende boete had gedaan voor de misdaad die hij had bedreven, vroeg hij me het manuscript bij hem te laten voor de nacht. Mijn meester kon amper zien, laat staan dat hij de letters kon lezen die ik voor hem had neergepend. Maar toen realiseerde ik me dat hij niet wilde nagaan of ik mijn opdracht naar behoren had vervuld, maar dat hij boven op die stapel papier wilde mediteren, om met zijn geestesoog te zien of alles gezegd was wat gezegd moest worden.
De volgende ochtend trof ik hem klaarwakker aan in een kille kamer. ‘Wil je zo goed zijn het vuur voor me aan te steken?’ vroeg hij. ‘Ik heb het koud.’
Toen ik mij van mijn taak had gekweten, droeg hij me op ook dit laatste manuscript te verbranden.
‘Waarom?’ waagde ik het hem te vragen. ‘Na al het werk dat wij eraan gespendeerd hebben?’
‘Toen ik Là-Bas schreef,’ mompelde mijn meester, ‘heb ik een ernstige fout gemaakt… Zonder dat ik me ten volle bewust was van wat er precies rondom mij gebeurde, heb ik conclusies getrokken…’
Ik knikte. Het was een van de krachtlijnen in het manuscript dat mijn meester me had gedicteerd. Hoe hij mannen en vrouwen – en één man in het bijzonder – had beschuldigd van de zwaarste misdaden die een sterveling kan begaan tegen God en tegen Zijn Zoon, die in ons midden is neergedaald om ons van alle zonden te verlossen. Hoe hij later tot het inzicht was gekomen dat deze mannen en vrouwen onschuldig waren geweest. Sterker nog, dat zij wellicht de behoeders waren van een immens goddelijk geheim.
‘In dit manuscript,’ fluisterde hij, ‘laat ik eindelijk recht geschieden… Maar tegelijk pleeg ik een zo mogelijk nog grotere misdaad dan ik al heb gepleegd, en opnieuw zullen zij mijn slachtoffer zijn... Deze mensen lieten zich gewillig door mij bestempelen als criminelen en satanisten, omdat zij mysteries bewaarden waarvoor ze bereid waren alles op te offeren wat ze bezaten op deze aarde. In de ogen van de Heer zouden ze immers heiligen zijn. Gedreven door de angst dat dit mij voor de voeten zou worden geworpen wanneer ik weldra voor de troon van God zou verschijnen, dacht ik dit recht te moeten zetten… Maar, zie je, dat kan ik alleen doen door de geheimen te openbaren die zij met hun leven bewaakten en ze op die manier, door de waarheid te vertellen, nogmaals te verraden…’
Mijn meester beval me meer hout te halen en zijn laatste manuscript te verbranden in de haard. Ik wist dat hij me deze keer geen gelegenheid zou geven om de papieren ergens weg te moffelen. Terwijl ik hem gehoorzaamde, vroeg ik me dan ook af in hoever ik zijn relaas zou kunnen reconstrueren, en of het niet mogelijk zou zijn – terwijl ik met de rug naar hem toe zat – de belangrijkste delen van het document in mijn jas te verstoppen terwijl ik minder belangrijke delen prijsgaf aan de vlammen.
Toen gebeurde het mirakel. Ik keerde terug in de kamer van mijn meester en vond hem vast in slaap. Tenminste, zo leek het toch. In werkelijkheid had hij de eeuwige rust gevonden… of zal ik het zo stellen, dat zijn lichaam de eeuwige rust had gevonden? Wat zijn getormenteerde ziel betrof, heb ik mijn twijfels of die ooit rust zal vinden.
Het manuscript lag nog steeds naast hem in bed. Enkele bladzijden waren op de grond gevallen, alsof mijn meester ze in de handen had gehouden toen opeens, vlak voor zijn ogen, iemand was opgedoken die hij had proberen te omhelzen.
Ik besefte dat dit een teken van God moest zijn. Hij had het manuscript van de vlammen gered opdat ik ermee zou kunnen aanvangen wat ik juist en goed achtte. Ik had Zijn zegen, het kon niet anders.
Het manuscript publiceren – de oorspronkelijke wens van mijn meester – was onmogelijk. Geen uitgever zou dit blasfemische geschrift op de wereld durven loslaten. Daarom, Zeer Eerwaarde Heer Kardinaal, zend ik u deze missive samen met een kopij van het manuscript, opdat u de zware verantwoordelijkheid die op mijn schouders drukt mee zou helpen dragen. In dit pakket zult u ook een notitieboekje van mijn meester vinden, dat ik van het vuur heb gered. Zo zult u er zich kunnen van vergewissen dat dit manuscript niet berust op een fantasie van ondergetekende, die de naam Joris-Karl Huysmans heeft gebruikt om zijn vervalsing een grotere geloofwaardigheid te verlenen.
Ik hoop dat u de waarde van de informatie die ik u aanbied niet zult miskennen, en ik ben ervan overtuigd dat Onze Moeder de Heilige Kerk in alle wijsheid een passende beloning ter beschikking zal stellen voor het originele manuscript. Ik ben een eerlijk man, opgevoed als een goed katholiek, en ik zweer op straffe van eeuwige verdoemenis dat er niet meer kopijen van dit manuscript in omloop zijn dan het exemplaar dat ik u heb toegestuurd. Evenzo zweer ik dat de geheimen die deze bladzijden bevatten nooit door mij met derden zullen worden gedeeld.
In afwachting van uw antwoord blijf ik uw nederige dienaar
Jean de Caldain
Deze Introductiebrief werd geschrapt uit De paus van Satan, wegens ietwat overbodig... maar vormt nog steeds een mooie introductie tot het boek dat verschijnt in het voorjaar van 2011.
Meer uit en over De Paus van Satan: hier!
10.12.10
De Paus van Satan, door Patrick Bernauw & Filip Coppens
Ligt de oplossing van het mysterie over de afstammelingen van Jezus niet in Frankrijk, maar in Brugge? De negentiende eeuwse auteur Joris-Karl Huysmans infiltreert in het satanistische milieu en komt er op het spoor van de Paus van Satan... Hoe diep zijn de satanisten geïnfiltreerd in de kerk? Historische thriller, gebaseerd op harde feiten...
Joris-Karl Huysmans werkt eigenlijk voor de Franse geheime dienst. Hij infiltreert in het satanistische milieu van Parijs en komt er op het spoor van de Paus van Satan. Deze oppersatanist, die de komst van de antichrist moet voorbereiden, blijkt niemand minder te zijn dan de kapelaan van het Heilig Bloed van Brugge, Louis Van Haecke. En zo belandt Huysmans in Bruges-la-Morte, de stad die door de tempeliers ooit was voorbestemd om het Jeruzalem van het westen te worden.
Huysmans schrijft een ophefmakende roman over zijn afdaling in een zwartmagische onderwereld, Là-Bas. Maar hierdoor raakt ook hij betrokken bij een ware Oorlog der Magiërs en komt hij terecht in een occult wespennest, waarin voordien figuren als Nostradamus en Jack the Ripper een rol speelden.
Huysmans ontdekt dat het geheim rond de afstammelingen van Jezus Christus en Maria Magdalena niet zou bewaard worden in Rennes-le-Château, in het zonnige zuiden van Frankrijk, maar een heel stuk noordelijker: in Brugge en Orval.
De Paus van Satan verschijnt in april 2011 bij Uitgeverij Manteau.
Patrick Bernauw oogstte succes met zijn thriller-trilogie rond documentairemaker Maarten Dejonckheere: Het Bloed van het Lam ("Vlaanderen heeft eindelijk zijn De Da Vinci Code." - De Standaard), Nostradamus in Orval ("Actie en mysterie wisselen elkaar af met een stevige brok geschiedenis." - Metro) en Het Illuminati Complot ("Een rijk gedocumenteerd boek... met tal van knipoogjes naar de boeken van Umberto Eco en Dan Brown." - Vrij Nederland).
Filip Coppens in de Jeruzalemkerk, Brugge.
Filip Coppens woont in Los Angeles met zijn partner Kathleen McGowan, de bestsellerauteur van Het Magdalena Mysterie. Hij is auteur van verscheidene succesvolle non-fictieboeken over oude mysteries, die verschijnen in verscheidene talen. In Vlaanderen en Nederland is hij vooral bekend van zijn bestseller De Da Vinci Code Ontcijferd.
Rond de mysteries van het Heilig Bloed en de Graal van Brugge, Louis Van Haecke en Joris-Karl Huysmans maakten Patrick Bernauw en fotograaf Marc Borms in de reeks Mysterieus België het stadsspel De Geheimen van Brugge. Treed nu samen met Patrick Bernauw in de voetsporen van De Paus van Satan en ontsluier de geheimen van Bruges-la-Morte. Of trek op ontdekkingstocht met een doe-het-zelf pakket.
Vraag hier vrijblijvend een offerte aan.
Labels:
Brugge,
De Paus van Satan,
Filip Coppens,
Heilig Bloed,
Jack the Ripper,
Jezus,
Joris-Karl Huysmans,
Louis Van Haecke,
Magdalena,
magie,
Orval,
Patrick Bernauw,
Satan,
satanisme,
tempeliers
28.8.10
Essay van J.-K. Huysmans (1894): Mysteries van de Merovingen
Dit is een deel van een hoofdstuk uit een boek-in-wording, De Paus van Satan, in samenwerking met Philip Coppens, waarvan ik deze week - oef! - de eerste versie heb voltooid:
Fragment uit een essay van J.-K. Huysmans:
‘Mysteries van de Merovingen’ (1894)
(...)
De Kerk had behoorlijk wat macht verworven, maar was nog lang niet machtig genoeg om het tot een frontale confrontatie te laten komen met de Merovingische priester-koning Clovis. En de Merovingen moesten van de aardbodem verdwijnen, niet alleen vanwege hun legendarische half-goddelijke afstamming, maar ook omdat ze zich erop beriepen uit het Huis van David te stammen, en tot het nageslacht van Jezus Christus en Maria Magdalena te behoren. Het druiste regelrecht in tegen de leer van de Kerk van Rome – maar anderzijds wisten de kerkvaders goed genoeg dat zij het waren die de geschiedenis schreven, en zo niet alleen het verleden, maar ook de toekomst bepaalden. En als men Clovis, via zijn vrouw Clothilde – die een christen was – tot een bekering en dus ook een bondgenootschap kon verleiden, loste het probleem zich wellicht vanzelf op. Waarom Clovis dus niet tot de Constantijn van het Westen maken? Met hoeveel goden van Keltische, Romeinse of andere origine had Clovis zich trouwens al niet ingelaten?
Clovis besloot zijn hoofdstad in Lutetia te vestigen, om daar een heiligdom te bouwen bovenop een berg, die de Jupiterberg werd genoemd – Montjove, en later Montjoie. Jove, de verchristelijkte Jupiter… Clovis bracht de Zonnegod van zijn voorouders mee naar een berg in Parijs, zoals de goden van het oosten zich ooit op de berg Mérou tot de mensen hadden gericht, en tegelijk liet hij zich bekeren tot het christendom.

Jove, ook bekend als Deus Sol Invictus, de Onoverwinnelijke Zonnegod. Het feest dat bij de Verjaardag van de Onoverwinnelijke Zon hoorde, heette Dies Natalis Solis Invicti, en werd gevierd tijdens de Winterzonnewende, bij de Wedergeboorte van de Zon, kort na het lengen van de dagen, op 25 december. In 270 na Christus introduceerde de Romeinse keizer Aurelianus de cultus van Sol Invictus als officiële staatsreligie van het Romeinse Rijk, waarbij de keizer ook een zonnekroon ging dragen. Het christendom nam niet alleen de Dies Natalis Solis Invicti over – en noemde het Kerstmis –, maar leende ook andere gebruiken van de cultus. In de vroege christelijke iconografie ziet men Christus bijvoorbeeld nogal eens afgebeeld met een zonnekroon op het hoofd. Hij kreeg ook de titel Zon van Gerechtigheid toebedeeld.
De kristallen bol die in het graf van Childerik I werd aangetroffen, diende dan ook niet om de toekomst te voorspellen. Hij werd gebruikt tijdens de eredienst van Sol Invictus, om in de tempel het heilig vuur aan te steken. Vanuit het graf zou Childerik I zo voor eeuwig het heilig vuur brandende kunnen houden. Ook de gouden bijen en het zonnehoofd waren belangrijke emblemen van de cultus, en de gouden stieren kop hield verband met de Perzische god Mithras, wiens priesters eveneens een glazen bol gebruikten om het heilig vuur te ontsteken. Hierdoor komt ook de fascinatie van Louis XIV in een ander licht te staan: de Zonnekoning was een aanhanger van Sol Invictus.
De heilige berg waarop Clovis de tempel van Sol Invictus liet bouwen, keek uit over een vallei met het klooster waar Clothilde zich teruggetrokken had. Dit gescheiden huwelijksleven was een traditie die de Merovingen hadden geërfd van hun Hebreeuwse voorouders, waar in bepaalde stammen geslachtsgemeenschap alleen was toegestaan onder de supervisie van een hogepriester en een ‘Geest’. Deze nam al eens de gedaante aan van een gevleugelde engel, de witte duif van de Heer.
In ruil voor zijn bekering had Rome aan Clovis beloofd dat hij de Soeverein van het Westen mocht worden, maar werd zijn wettige erfgenaam uit de weg geruimd, dan zou er ook een einde komen aan de soevereiniteit van de Merovingen. Daarom besloot de bisschop van Reims in 656, toen Sigisbert III overleed, de piepjonge prins Dagobert II te vermoorden. Hofmeier Grimoald kreeg de opdracht om het amper vijf jaar oude prinsje om te brengen. De jongen werd ’s nachts uit het paleis van zijn ouders ontvoerd, maar blijkbaar kon Grimoald het niet over zijn hart krijgen een afstammeling van Jezus Christus te doden. Hij liet het kind naar de bisschop van Tours brengen en vroeg hem de klus in zijn plaats te klaren. Ook deze bisschop wilde echter niet het risico lopen een afschuwelijke, welhaast kosmische misdaad te begaan. Hij gaf bevel een kind van ongeveer dezelfde leeftijd als de prins ter dood te brengen en het lijkje zodanig verminken, dat het zelfs voor de moeder onherkenbaar zou zijn. Dagobert zelf zette hij op een boot die hij naar het Ierse eiland Iona stuurde, naar het klooster van Columba. Hier raakte Wilfred, de bisschop van York, zo gecharmeerd door de vriendelijkheid en de intelligentie van de prins, dat hij Dagobert meenam naar York om hem een Roomse opvoeding te geven. Hij bezorgde Dagobert zelfs een echtgenote, in de persoon van de Saksische prinses Mathilde, die evenwel stierf bij de geboorte van een derde kind.
Als weduwnaar, en gezegend met drie dochters, wilde Dagobert zijn erfgoed terug in handen krijgen en een dynastie stichten. Hij keerde terug naar zijn land en zwierf daar een tijdje rond onder een valse naam. Daarna trok Dagobert naar Aquitanië, waar hij – nog steeds slechts een vroege twintiger – verliefd werd op Gisèle de Razès. Om met haar te kunnen trouwen, liet hij zich onderrichten in haar religie, die veel gelijkenissen vertoonde met de godsdienst die hij zich uit zijn kindertijd herinnerde. De Jezus uit die verhalen, was een heel andere en veel menselijker persoon dan de Zoon van God die vereerd werd door de Kerk van Rome.
Bij zijn huwelijk met Gisèle kreeg Dagobert van haar oom een prachtig geschenk: La Joyeuse, een magisch zwaard, zo genoemd naar het kasteel dat hij bewoonde. Het was gestaald in gewijd water en in het lemmet had de wapensmid een meteoriet verwerkt, een steen die brandend uit de hemel was gevallen, lapsit exillis – door Wolfram von Eschenbach zou een dergelijke steen enkele eeuwen later geïdentificeerd worden als de Graal. Het zwaard werd ‘onoverwinnelijk’ genoemd, zolang het gebruikt zou worden in dienst van het ware geloof. Met La Joyeuse in de hand en gesteund door zijn schoonfamilie trok Dagobert II erop uit om zijn koninkrijk in het noorden te heroveren. Hij slaagde er bijzonder vlot in Aquitanië en Austrasië te verenigen, blijkbaar ook zonder veel wapengekletter – wellicht was zijn stamboom daar niet vreemd aan.
Met Gisèle kreeg Dagobert een jongen, die hij naar zijn vader noemde: Sigisbert. Ze lieten hun prinsje uitermate streng bewaken, en met reden, want de paus was in alle staten. Tijdens de Winterzonnewende van 679 – de kleine Sigisbert was nauwelijks een paar jaar oud – verbleef Dagobert met zijn gevolg in een stad die nu Stenay wordt genoemd, in de Franse Ardennen, op twintig kilometer van Orval. Toen heette de plaats Sathanacum – de voorouders van Dagobert hadden er namelijk een heiligdom opgericht ter ere van Saturnus – en van de tiende tot de veertiende eeuw vinden we namen terug als Satenaium, Sataniacum, Satanacum, Satinnacum, Setunia, Septiniacum, Setenae, Settenai, Satanay, Sathanai. Uiteindelijk, vanaf 1643, zou de plaats Stenay genoemd worden.
Op 23 december ging Dagobert jagen op everzwijnen in het woud van Wepria, nu Woëvre geheten. Hij was onder meer in het gezelschap van zijn petekind, Jehan de Fries. Rond het middaguur rustte hij uit onder een grote eik bij een bron die toen de Arphays werd genoemd en nu bekend staat als ‘de bron van de heilige Dagobert’. Jehan de Fries had zich net bekeerd tot het christendom zoals dat gepredikt werd door de Kerk van Rome en wellicht meende hij niet meer dan zijn christelijke plicht te doen, toen hij – daartoe opgehitst door de bisschop van Reims, en die van Rome – de koning vermoordde. Hierbij kwam overigens ook zijn heidense achtergrond aan het licht: Jehan stak hem op rituele wijze, als een slechte koning, een dolk door het linkeroog.
Ik heb de plek bezocht waar Dagobert II de dood vond; het is sinds de negende eeuw een pelgrimsoord . Ik dacht er na over kwatrijn 27 van de eerste Centurie, waarin ook een eik voorkomt – Nostradamus preciseerde zelfs dat er maretak in groeide, en dat hij door de bliksem was getroffen. Voorts viel er in dit kwatrijn te lezen dat een man moest sterven, het oog doorboord met een spiraal of een springveer, nadat de schat was gevonden die gedurende vele eeuwen werd verzameld, en niet ver daar vandaan was verborgen, meer bepaald onder die eik. En wat te denken van kwatrijn 57 van de eerste centurie, dat nogal eens werd geïnterpreteerd als een voorspelling van het droeve lot van Louis XVI en Marie Antoinette, maar dat even goed kon toegepast worden op Dagobert II? ‘De jachthoorn doet de aarde beven,’ werd hier gezegd. ‘Wanneer het akkoord is verbroken, wordt het ooit met melk en honing gezalfde gelaat naar de hemel gericht, badend in het bloed en met een bloedige mond, om dan op de grond te vallen.’ En ik vroeg me af of ook kwatrijn 13 van de tweede centurie niet verwees naar de persoon van Dagobert II. Het was een vers dat doorgaans in verband werd gebracht met de Grote Monarch en het zei letterlijk dat wanneer het zielloze lichaam niet langer meer geofferd kon worden, de dag van de dood voor de geboortedag zou worden geplaatst. De dag waarop Dagobert II de dood vond, was 23 december – toen nog de dag waarop de geboorte van Christus werd gevierd, een datum die later naar 25 december verplaatst zou worden.
Intrigerend is dat Nostradamus’ carrière als toekomstvoorspeller pas echt van start ging toen het linkeroog van Henri II, koning van Frankrijk, tijdens een toernooi ‘per ongeluk’ doorboord werd door een lans van de kapitein van zijn Schotse garde, Montgomery. Nostradamus zou dit immers voorzien hebben, in een kwatrijn waarin een oude leeuw door een jonge wordt overwonnen wanneer hij het strijdperk betreedt en in één enkel duel: zijn oog, ‘in een gouden kooi’, zal doorboord worden. In het oude wapenschild van Stenay, geïnspireerd door Godfried van Bouillon, vinden we overigens ook een gouden leeuw terug. Sinds 1860, en met de publicatie door ene Jeantin van een Manuel de la Meuse, ziet men in het wapenschild evenwel liever de grimas van een gehoornde duivelsfiguur – Stenay wordt hier nu zonder omwegen de stad van de Hebreeuwse Sathan genoemd.
Enkele dagen na de moord verhing Jehan zich net als Judas, uit wroeging voor zijn verraad – al deed hij dit wel aan een boom in het bos van Woëvre. Het levenloze lichaam van Dagobert II was toen al naar de koninklijke villa gebracht, die later bekend kwam te staan als het kasteel van Haut Charmois. Alle hoofwaardigheidsbekleders kwamen er rouwen om de dode koning. Voor het oog van de wereld maakten de bisschop van Reims en die van Rome groot misbaar en noemden ze Jehan de Fries een moordenaar, maar in werkelijkheid wreven ze zich in de handen. Ze verspreidden het gerucht als zou Dagobert tijdens de jacht per ongeluk door een speer getroffen zijn en ze lieten hem begraven in de basiliek van de heilige Remi, in Sathanacum, gebouwd boven op de tempel van Saturnus. Hun ware aard mag blijken uit een tekst die bewaard is gebleven in de staatsarchieven, en waarin te lezen staat dat de botten van Dagobert II moesten gebroken en over alle abdijen verspreid worden, opdat hij op de Dag des Oordeels heel erg lang zou moeten zoeken om ze weer allemaal te verzamelen. Merkwaardig toch als men weet dat het hier gaat om een man die niet eens een christen was, maar die op het eind van de negende eeuw door Rome wel voor het oog van de wereld heilig verklaard werd en toegevoegd aan de lijst van martelaren voor het geloof. En zo veranderde de zonneschijf van Sol Invictus in het aureool van de heilige…
Fragment uit een essay van J.-K. Huysmans:
‘Mysteries van de Merovingen’ (1894)
(...)
De Kerk had behoorlijk wat macht verworven, maar was nog lang niet machtig genoeg om het tot een frontale confrontatie te laten komen met de Merovingische priester-koning Clovis. En de Merovingen moesten van de aardbodem verdwijnen, niet alleen vanwege hun legendarische half-goddelijke afstamming, maar ook omdat ze zich erop beriepen uit het Huis van David te stammen, en tot het nageslacht van Jezus Christus en Maria Magdalena te behoren. Het druiste regelrecht in tegen de leer van de Kerk van Rome – maar anderzijds wisten de kerkvaders goed genoeg dat zij het waren die de geschiedenis schreven, en zo niet alleen het verleden, maar ook de toekomst bepaalden. En als men Clovis, via zijn vrouw Clothilde – die een christen was – tot een bekering en dus ook een bondgenootschap kon verleiden, loste het probleem zich wellicht vanzelf op. Waarom Clovis dus niet tot de Constantijn van het Westen maken? Met hoeveel goden van Keltische, Romeinse of andere origine had Clovis zich trouwens al niet ingelaten?
Clovis besloot zijn hoofdstad in Lutetia te vestigen, om daar een heiligdom te bouwen bovenop een berg, die de Jupiterberg werd genoemd – Montjove, en later Montjoie. Jove, de verchristelijkte Jupiter… Clovis bracht de Zonnegod van zijn voorouders mee naar een berg in Parijs, zoals de goden van het oosten zich ooit op de berg Mérou tot de mensen hadden gericht, en tegelijk liet hij zich bekeren tot het christendom.
Jove, ook bekend als Deus Sol Invictus, de Onoverwinnelijke Zonnegod. Het feest dat bij de Verjaardag van de Onoverwinnelijke Zon hoorde, heette Dies Natalis Solis Invicti, en werd gevierd tijdens de Winterzonnewende, bij de Wedergeboorte van de Zon, kort na het lengen van de dagen, op 25 december. In 270 na Christus introduceerde de Romeinse keizer Aurelianus de cultus van Sol Invictus als officiële staatsreligie van het Romeinse Rijk, waarbij de keizer ook een zonnekroon ging dragen. Het christendom nam niet alleen de Dies Natalis Solis Invicti over – en noemde het Kerstmis –, maar leende ook andere gebruiken van de cultus. In de vroege christelijke iconografie ziet men Christus bijvoorbeeld nogal eens afgebeeld met een zonnekroon op het hoofd. Hij kreeg ook de titel Zon van Gerechtigheid toebedeeld.
De kristallen bol die in het graf van Childerik I werd aangetroffen, diende dan ook niet om de toekomst te voorspellen. Hij werd gebruikt tijdens de eredienst van Sol Invictus, om in de tempel het heilig vuur aan te steken. Vanuit het graf zou Childerik I zo voor eeuwig het heilig vuur brandende kunnen houden. Ook de gouden bijen en het zonnehoofd waren belangrijke emblemen van de cultus, en de gouden stieren kop hield verband met de Perzische god Mithras, wiens priesters eveneens een glazen bol gebruikten om het heilig vuur te ontsteken. Hierdoor komt ook de fascinatie van Louis XIV in een ander licht te staan: de Zonnekoning was een aanhanger van Sol Invictus.
De heilige berg waarop Clovis de tempel van Sol Invictus liet bouwen, keek uit over een vallei met het klooster waar Clothilde zich teruggetrokken had. Dit gescheiden huwelijksleven was een traditie die de Merovingen hadden geërfd van hun Hebreeuwse voorouders, waar in bepaalde stammen geslachtsgemeenschap alleen was toegestaan onder de supervisie van een hogepriester en een ‘Geest’. Deze nam al eens de gedaante aan van een gevleugelde engel, de witte duif van de Heer.
In ruil voor zijn bekering had Rome aan Clovis beloofd dat hij de Soeverein van het Westen mocht worden, maar werd zijn wettige erfgenaam uit de weg geruimd, dan zou er ook een einde komen aan de soevereiniteit van de Merovingen. Daarom besloot de bisschop van Reims in 656, toen Sigisbert III overleed, de piepjonge prins Dagobert II te vermoorden. Hofmeier Grimoald kreeg de opdracht om het amper vijf jaar oude prinsje om te brengen. De jongen werd ’s nachts uit het paleis van zijn ouders ontvoerd, maar blijkbaar kon Grimoald het niet over zijn hart krijgen een afstammeling van Jezus Christus te doden. Hij liet het kind naar de bisschop van Tours brengen en vroeg hem de klus in zijn plaats te klaren. Ook deze bisschop wilde echter niet het risico lopen een afschuwelijke, welhaast kosmische misdaad te begaan. Hij gaf bevel een kind van ongeveer dezelfde leeftijd als de prins ter dood te brengen en het lijkje zodanig verminken, dat het zelfs voor de moeder onherkenbaar zou zijn. Dagobert zelf zette hij op een boot die hij naar het Ierse eiland Iona stuurde, naar het klooster van Columba. Hier raakte Wilfred, de bisschop van York, zo gecharmeerd door de vriendelijkheid en de intelligentie van de prins, dat hij Dagobert meenam naar York om hem een Roomse opvoeding te geven. Hij bezorgde Dagobert zelfs een echtgenote, in de persoon van de Saksische prinses Mathilde, die evenwel stierf bij de geboorte van een derde kind.
Als weduwnaar, en gezegend met drie dochters, wilde Dagobert zijn erfgoed terug in handen krijgen en een dynastie stichten. Hij keerde terug naar zijn land en zwierf daar een tijdje rond onder een valse naam. Daarna trok Dagobert naar Aquitanië, waar hij – nog steeds slechts een vroege twintiger – verliefd werd op Gisèle de Razès. Om met haar te kunnen trouwen, liet hij zich onderrichten in haar religie, die veel gelijkenissen vertoonde met de godsdienst die hij zich uit zijn kindertijd herinnerde. De Jezus uit die verhalen, was een heel andere en veel menselijker persoon dan de Zoon van God die vereerd werd door de Kerk van Rome.
Bij zijn huwelijk met Gisèle kreeg Dagobert van haar oom een prachtig geschenk: La Joyeuse, een magisch zwaard, zo genoemd naar het kasteel dat hij bewoonde. Het was gestaald in gewijd water en in het lemmet had de wapensmid een meteoriet verwerkt, een steen die brandend uit de hemel was gevallen, lapsit exillis – door Wolfram von Eschenbach zou een dergelijke steen enkele eeuwen later geïdentificeerd worden als de Graal. Het zwaard werd ‘onoverwinnelijk’ genoemd, zolang het gebruikt zou worden in dienst van het ware geloof. Met La Joyeuse in de hand en gesteund door zijn schoonfamilie trok Dagobert II erop uit om zijn koninkrijk in het noorden te heroveren. Hij slaagde er bijzonder vlot in Aquitanië en Austrasië te verenigen, blijkbaar ook zonder veel wapengekletter – wellicht was zijn stamboom daar niet vreemd aan.
Met Gisèle kreeg Dagobert een jongen, die hij naar zijn vader noemde: Sigisbert. Ze lieten hun prinsje uitermate streng bewaken, en met reden, want de paus was in alle staten. Tijdens de Winterzonnewende van 679 – de kleine Sigisbert was nauwelijks een paar jaar oud – verbleef Dagobert met zijn gevolg in een stad die nu Stenay wordt genoemd, in de Franse Ardennen, op twintig kilometer van Orval. Toen heette de plaats Sathanacum – de voorouders van Dagobert hadden er namelijk een heiligdom opgericht ter ere van Saturnus – en van de tiende tot de veertiende eeuw vinden we namen terug als Satenaium, Sataniacum, Satanacum, Satinnacum, Setunia, Septiniacum, Setenae, Settenai, Satanay, Sathanai. Uiteindelijk, vanaf 1643, zou de plaats Stenay genoemd worden.
Op 23 december ging Dagobert jagen op everzwijnen in het woud van Wepria, nu Woëvre geheten. Hij was onder meer in het gezelschap van zijn petekind, Jehan de Fries. Rond het middaguur rustte hij uit onder een grote eik bij een bron die toen de Arphays werd genoemd en nu bekend staat als ‘de bron van de heilige Dagobert’. Jehan de Fries had zich net bekeerd tot het christendom zoals dat gepredikt werd door de Kerk van Rome en wellicht meende hij niet meer dan zijn christelijke plicht te doen, toen hij – daartoe opgehitst door de bisschop van Reims, en die van Rome – de koning vermoordde. Hierbij kwam overigens ook zijn heidense achtergrond aan het licht: Jehan stak hem op rituele wijze, als een slechte koning, een dolk door het linkeroog.
Ik heb de plek bezocht waar Dagobert II de dood vond; het is sinds de negende eeuw een pelgrimsoord . Ik dacht er na over kwatrijn 27 van de eerste Centurie, waarin ook een eik voorkomt – Nostradamus preciseerde zelfs dat er maretak in groeide, en dat hij door de bliksem was getroffen. Voorts viel er in dit kwatrijn te lezen dat een man moest sterven, het oog doorboord met een spiraal of een springveer, nadat de schat was gevonden die gedurende vele eeuwen werd verzameld, en niet ver daar vandaan was verborgen, meer bepaald onder die eik. En wat te denken van kwatrijn 57 van de eerste centurie, dat nogal eens werd geïnterpreteerd als een voorspelling van het droeve lot van Louis XVI en Marie Antoinette, maar dat even goed kon toegepast worden op Dagobert II? ‘De jachthoorn doet de aarde beven,’ werd hier gezegd. ‘Wanneer het akkoord is verbroken, wordt het ooit met melk en honing gezalfde gelaat naar de hemel gericht, badend in het bloed en met een bloedige mond, om dan op de grond te vallen.’ En ik vroeg me af of ook kwatrijn 13 van de tweede centurie niet verwees naar de persoon van Dagobert II. Het was een vers dat doorgaans in verband werd gebracht met de Grote Monarch en het zei letterlijk dat wanneer het zielloze lichaam niet langer meer geofferd kon worden, de dag van de dood voor de geboortedag zou worden geplaatst. De dag waarop Dagobert II de dood vond, was 23 december – toen nog de dag waarop de geboorte van Christus werd gevierd, een datum die later naar 25 december verplaatst zou worden.
Intrigerend is dat Nostradamus’ carrière als toekomstvoorspeller pas echt van start ging toen het linkeroog van Henri II, koning van Frankrijk, tijdens een toernooi ‘per ongeluk’ doorboord werd door een lans van de kapitein van zijn Schotse garde, Montgomery. Nostradamus zou dit immers voorzien hebben, in een kwatrijn waarin een oude leeuw door een jonge wordt overwonnen wanneer hij het strijdperk betreedt en in één enkel duel: zijn oog, ‘in een gouden kooi’, zal doorboord worden. In het oude wapenschild van Stenay, geïnspireerd door Godfried van Bouillon, vinden we overigens ook een gouden leeuw terug. Sinds 1860, en met de publicatie door ene Jeantin van een Manuel de la Meuse, ziet men in het wapenschild evenwel liever de grimas van een gehoornde duivelsfiguur – Stenay wordt hier nu zonder omwegen de stad van de Hebreeuwse Sathan genoemd.
Enkele dagen na de moord verhing Jehan zich net als Judas, uit wroeging voor zijn verraad – al deed hij dit wel aan een boom in het bos van Woëvre. Het levenloze lichaam van Dagobert II was toen al naar de koninklijke villa gebracht, die later bekend kwam te staan als het kasteel van Haut Charmois. Alle hoofwaardigheidsbekleders kwamen er rouwen om de dode koning. Voor het oog van de wereld maakten de bisschop van Reims en die van Rome groot misbaar en noemden ze Jehan de Fries een moordenaar, maar in werkelijkheid wreven ze zich in de handen. Ze verspreidden het gerucht als zou Dagobert tijdens de jacht per ongeluk door een speer getroffen zijn en ze lieten hem begraven in de basiliek van de heilige Remi, in Sathanacum, gebouwd boven op de tempel van Saturnus. Hun ware aard mag blijken uit een tekst die bewaard is gebleven in de staatsarchieven, en waarin te lezen staat dat de botten van Dagobert II moesten gebroken en over alle abdijen verspreid worden, opdat hij op de Dag des Oordeels heel erg lang zou moeten zoeken om ze weer allemaal te verzamelen. Merkwaardig toch als men weet dat het hier gaat om een man die niet eens een christen was, maar die op het eind van de negende eeuw door Rome wel voor het oog van de wereld heilig verklaard werd en toegevoegd aan de lijst van martelaren voor het geloof. En zo veranderde de zonneschijf van Sol Invictus in het aureool van de heilige…
Abonneren op:
Posts (Atom)