Posts tonen met het label Nostradamus. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Nostradamus. Alle posts tonen

26.7.13

Herdruk "Nostradamus in Orval" van Patrick Bernauw bij Schrijverspunt

of via De Standaard Boekhandel  - of via info@inter-actief.be



Antiquair Karel Rombaut wil met zijn boek aantonen dat hij als nazaat van Lodewijk XVII (1785-1795?) een troonpretendent van Frankrijk is. Maar voor hij zijn levenswerk kan publiceren, wordt Rombaut vermoord door een mysterieuze man die hem "de Profetie van Orval" zou hebben getoond... van de hand van Nostradamus! Deze zogenaamde voorspelling zou de sleutel bevatten tot de bergplaats van het Franse koninklijke fortuin, dat tijdens de Revolutie spoorloos verdween in de abdij van Orval.

Kon kroonprins Lodewijk XVII de Franse Revolutie ontvluchten en leeft zijn nageslacht in Vlaanderen? Ligt er een schat verborgen in de abdij van Orval? En welke geheimen staan er eigenlijk te lezen in de "voorspellingen" van Nostradamus? 

Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn thrillerdebuut, Het Bloed van het Lam, waarin hoofdpersonage Maarten Dejonckheere het mysterie van de Rechtvaardige Rechters ontrafelde, het gestolen paneel van het Lam Gods. Nostradamus in Orval, oorspronkelijk verschenen in 2007 bij Manteau, vormt de tweede aflevering van de trilogie. De cover is van www.embee.be.

"Bernauw speelt een magistraal spel met heden, verleden, waarheid en verdichting," schreef Vrij Nederland over deze historische thriller, en bedacht het boek met vier sterren. Ook het derde deel, Het Illuminati Complot, verschijnt binnenkort als herdruk bij Schrijverspunt Clusteruitgeverij.




Wie samen met de auteur en met Nostradamus in Orval op schattenjacht wil gaan en het "fortuin van de Bourbons" opsporen, vindt eveneens alle nuttige informatie in dit boek, of via info@inter-actief.be 


17.5.13

De Paus van Satan, ebook van Patrick Bernauw & Philip Coppens

De 19de eeuwse auteur Joris-Karl Huysmans werkte eigenlijk voor de Franse geheime dienst. Hij infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor van "de Paus van Satan", die de komst van de Antichrist moest voorbereiden...



De 19de eeuwse auteur Joris-Karl Huysmans infiltreerde in het satanistische milieu van Parijs en kwam er op het spoor van "de Paus van Satan", die de komst van de Antichrist moest voorbereiden. Het bleek niemand minder te zijn dan de kapelaan van de Basiliek van het Heilig Bloed in Brugge... de stad die door de Tempeliers was voorbestemd om het Jeruzalem van het Westen te worden.


Huysmans schreef een schandaalroman over zijn afdaling in die magische onderwereld: Là-Bas. Hij raakte betrokken in een ware Oorlog der Magiërs en kwam terecht in een occult wespennest, waarin figuren als Nostradamus en Jack the Ripper hun rol speelden. Zo ontdekte hij ook dat het geheim van de afstammelingen van Jezus en Maria Magdalena niet werd bewaard in Rennes-le-Château, maar een heel stuk noordelijker: in Brugge en in Orval. 

Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn historische faction thrillers in Mysterieus België, en Philip Coppens met zijn non-fictie over historische mysteries. Philip - of Filip - Coppens overleed in 2012; de uitgave van dit boek is opgedragen aan zijn nagedachtenis.

De cover is overigens van Félicien Rops (La tentation de Saint-Antoine, 1878).

Het boek verscheen in 2011 bij Manteau en is nu hier beschikbaar als Scriptomanen ebook.




22.1.13

Nostradamus in Orval... nu ook als ebook!


Price: $9.99 USD


 

Buy this book in print:



Cover for 'Nostradamus in Orval'
By Patrick Bernauw
Published by De Scriptomanen

Words: 104,090 (approximate)
Language: Dutch
ISBN: 9781301497836





 

Antiquair Karel Rombaut wil met zijn boek aantonen dat hij als nazaat van Lodewijk XVII (1785-1795?) een troonpretendent van Frankrijk is. Maar voor hij zijn levenswerk kan publiceren, wordt Rombaut vermoord door een mysterieuze man die hem "de Profetie van Orval" zou hebben getoond... van de hand van Nostradamus! 


Antiquair Karel Rombaut wil met zijn boek aantonen dat hij als nazaat van Lodewijk XVII (1785-1795?) een troonpretendent van Frankrijk is. Maar voor hij zijn levenswerk kan publiceren, wordt Rombaut vermoord door een mysterieuze man die hem "de Profetie van Orval" zou hebben getoond... van de hand van Nostradamus! Deze zogenaamde voorspelling zou de sleutel bevatten tot de bergplaats van het Franse koninklijke fortuin, dat tijdens de Revolutie spoorloos verdween in de abdij van Orval.

Kon kroonprins Lodewijk XVII de Franse Revolutie ontvluchten en leeft zijn nageslacht in Vlaanderen? Ligt er een schat verborgen in de abdij van Orval? En welke geheimen staan er eigenlijk te lezen in de "voorspellingen" van Nostradamus? Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn thrillerdebuut, "Het bloed van het lam", waarin hoofdpersonage Maarten Dejonckheere het mysterie van de Rechtvaardige Rechters ontrafelde, het gestolen paneel van het Lam Gods. "Nostradamus in Orval", oorspronkelijk verschenen... (Read more) 


 

Available ebook reading formats

Single purchase gains access to all formats. How to download ebooks to e-reading devices and apps. 
FormatFull BookSample First 20%
Online Reading (HTML, good for sampling in web browser)BuyView sample
Kindle (.mobi for Kindle devices and Kindle apps)BuyDownload sample
Epub (Apple iPad/iBooks, Nook, Sony Reader, Kobo, and most e-reading apps including Stanza, Aldiko, Adobe Digital Editions, others)BuyDownload sample
PDF (good for reading on PC, or for home printing)BuyNo sample available
RTF (readable on most word processors)BuyNo sample available
LRF (Use only for older model Sony Readers that don't support .epub)BuyDownload sample
Palm Doc (PDB) (for Palm reading devices)BuyDownload sample
Plain Text (download) (flexible, but lacks much formatting)BuyNo sample available
Plain Text (view) (viewable as web page)BuyNo sample available

16.2.11

De Blauwe Tavernier



Dit hoofdstuk werd geschrapt uit Nostradamus in Orval:


Lisa zag hoe hij van zijn hart een steen maakte, en dat dit het eerste teken was. Zij die geschiedenis schreven, hadden zijn geschiedenis herleid tot een bescheiden voetnoot in hun boeken, maar wat wisten zij van zijn wàre leven? Wat wisten zij van zijn tweede, van zijn laatste reis naar Indië, op de verdoemde leeftijd van vierentachtig? Wat wisten zij van de eerste steen? Lisa zag het allemaal in een schaal met water en met de ogen van een groot ziener, die heel goed wist dat zij geen oog hadden voor de oogmerken van de man die Tavernier heette, dat zij het geheime leven van deze man uit het oog verloren. Alleen de zoon van de man die Tavernier werd genoemd, alleen hij wist dat de vader vertrok om wederom het fortuin te vergaren dat de zoon had verkwanseld in de bordelen van Parijs.

Zelfs over zijn eerste expeditie naar Indië deden zij die de geschiedenis schrijven er meestal het zwijgen toe. In zijn dromen staarden ze hem aan, misleid als ze werden, met verdwaasde gezichten. Stenig hen! In zijn dromen staarden zij en ze zwegen over de spectaculaire inhoud van de hutkoffer waarmee hij terugkeerde van zijn eerste reis. Staar mij niet aan! Waag het niet mij aan te staren!

Een safierblauwe diamant… en wat weten zij van diamant? Beseften zij dat hij de adellijke steen bij zijn terugkeer uit Indië prompt had verkocht aan een Zonnekoning en dat zijn zoon vervolgens hard zijn best begon te doen om de naam van zijn vader tot een scheldwoord te maken en zijn zuur verdiende goud te verkwisten in de armen van de hoeren van Parijs? Hadden zij oog voor het causale verband tussen zijn transactie en de beschamende handelingen van zijn eigen vlees & bloed?

Hij slaagde aardig in zijn opzet, de zoon, zodat de vader zich in de verdoemde, in de driewerf vervloekte ouderdom van vierentachtig jaren nog genoodzaakt zag met de moed der wanhoop een hopeloze poging te ondernemen om zichzelf en zijn nazaten te redden van de bedelstaf.

Zij die de geschiedenis schrijven, zij gingen er vanuit dat het doel van zijn tweede tocht naar Indië de haven van Pondichéry was en sommigen meenden zelfs te weten dat de ouwe Tavernier daar nooit een voet aan wal had gezet. Hoe hij wist wat zij meenden te weten? Hij had in de steen gekeken, dames en heren, zoals de grote ziener in een schaal met water – naar boven en naar beneden, naar de toekomst en naar het verleden. Hij had het tweede gezicht gekregen. Hij had de schimmen & schaduwen van toekomstige tijden gezien en hij had geluisterd naar wat zacht werd gefluisterd, lispelend als de wind door de kruinen van de bomen op een warme dag in juni. Maar wat wisten zij van het geheime geheugen van de stenen? Wat wisten zij van zijn herinneringen aan de toekomst? Van het grauwe, van het blauwe? En staar mij niet aan! Wààg het niet mij aan te staren!

Zij die de geschiedenis schreven… sommigen onder hen meenden te weten dat hij onderweg ernstig ziek was geworden en het graf van een zeeman had gekregen in de eindeloze wateren van een azuren zee, in de grauwe blauwe en ondoorgrondelijke diepte van de Indische Oceaan. Sommigen onder hen zeiden dat zijn dood alles te maken had met de adellijke steen waarvan zij meenden te weten dat hij hem jaren voordien uit de beroemde mijnen van Golconda naar Frankrijk had gebracht. Daar viel wat voor te zeggen. Al was er niks van aan. Want hij had ‘m niet uit de beroemde mijnen van Golconda; hij had ‘m van een hindoe, of een muzelman, of een boeddhistische monnik – wat deed het er nog toe? hij had nooit veel op met godgeleerdheid en de goden hadden nooit veel op met hem. Hij – en om het eenvoudig te houden, laten we zeggen: de hindoe – deed hem een voorstel dat hij niet kon weigeren. Hij zei dat hij jaarlijks een maagd leverde aan de tempel van Rama & Sita, een maagd die op de feestdag van de godheid voor zijn versteende beeltenis danste en daarna op een altaar van steen werd geslachtofferd door de hogepriesters van een geloof dat toen nog lang niet het zijne was. Hij – de hindoe dus – zei dat hij zonder enig probleem de plaats kon innemen van de tempeldanseres; zij was gesluierd. Hij – de ouwe Tavernier dus – vroeg hem waarom hij dat zou doen. ‘Omdat de ogen van de goden Rama & Sita al eeuwenlang bestaan uit schitterende stenen,’ zei de hindoe, en de ouwe Tavernier zei dat hij het begreep en dat hij over het voorstel van de hindoe zou nadenken, op voorwaarde dat de kans om de tempel levend te verlaten, met de steen, groter was dan de kans geslachtofferd te worden door de bewakers van een tempel gewijd aan een godheid die nog lang niet de zijne was.

‘Als u de ogen uit het hoofd van de goden hebt gehakt, zou u de twee bewakers van de offerzaal kunnen neerschieten met een pistool dat u onder uw sluiers mee naar binnen hebt gesmokkeld,’ zei de hindoe. ‘En wat de overige bewakers van de tempel betreft… Een paar van uw mannen, opgesteld op de juiste plaatsen, kunnen wonderen verrichten. Ik zal hen die plaatsen aanwijzen.’

En toen, op dat verdoemde en tot in de zevende generatie vervloekte ogenblik nam de ouwe Tavernier het besluit dat hem jaren later het leven zou kosten zoals een mens van vlees & bloed zich dat voorstelt & dat zelfs niet vreemd is aan zij die onze geschiedenis schrijven & die ons bestaan menen te doorgronden & die onze donkerste drijfveren denken te kennen. De ouwe Tavernier noemde het bedrag dat de medewerking van de hindoe hem waard was en de hindoe verdubbelde dit bedrag en de ouwe Tavernier knikte. De roof verliep min of meer zoals het was voorzien, met dit verschil dat ouwe Tavernier een scheepsmaatje – een slank en baardloos wezen – de plaats liet innemen van de tempeldanseres en dat het scheepsmaatje er het leven bij inschoot zoals een mens van vlees & bloed zich dat voorstelt. Het maatje werd gestenigd en ouwe Tavernier verloor voor immer zijn gemoedsrust in de haven van Pondichéry; hij had van zijn hart een steen gemaakt en dat was het eerste teken.

Natuurlijk, natùùrlijk had hij al gehoord van de godin van wie hij de ogen had gestolen, maar de ouwe Tavernier vroeg het aan al die luisteren wilde: ‘Hoe zou ik ooit haar geheime leven hebben doorgrond? Hoe zou ik haar goddelijke machten waarvoor ik – toen – nog geen oog had en waaraan ik – toen – nog geen geloof kon schenken op hun werkelijke waarde hebben kunnen schatten!? Ik, die nog geloofde in het vlees dat warm is en het bloed dat ons door de aderen stroomt!’ In die dagen was nog alleen zijn hart van steen en droomde ouwe Tavernier van diamant en niet van goddelijke helden. Hij droomde van de weelde die een diamant zijn meester verschafte, van de bijna koninklijke status die een adellijke steen zijn eigenaar verleende. In vele opzichten was hij zijn tijd ver vooruit. Hij mocht nauwelijks bijgelovig genoemd worden en werd door hen die zijn geschiedenis schreven zelfs ronduit ongelovig geheten. Hij was een voortijdig geboren Kind van de Verlichting; in zijn beeld van de wereld was geen ruimte voor het bovennatuurlijke. Hij wist wel – met zijn nog niet versteende verstand – dat edelstenen van oudsher gebruikt werden als amuletten om het kwaad te bezweren of door zogenaamde kristalkijkers bij het voorspellen van de toekomst, maar hij wist het niet met zijn stenen hart. Hij deelde nog lang niet het wijdverbreide geloof in de geneeskrachtige kwaliteiten van diamant. En waarom staart u mij zo aan? Wilt u dan ook gestenigd worden?

Ouwe Tavernier kende de bezweringen die de Oude Egyptenaren aanbrachten op lapis lazuli en hij wist dat de Soemeriërs en de Perzen daarvoor bij voorkeur amethist, jade of onyx gebruikten. Hij had al gehoord van de bewering als zou diamant een uitstekend middel zijn om vergiften te neutraliseren, en dat agaath de werking van een vergift zou versterken. Saffier was heilzaam wanneer men te lijden had van zweren, steenpuisten of aandoeningen van de ogen – grauwe staar, hij zei maar wat – en topaz hielp in gevallen van maanziekte; emerald onderdrukte de lusten en amethist kon zelfs aangewend worden als een regelrechte verzekering voor een kuis bestaan. Maar ouwe Tavernier gebruikte deze occulte wetenschap – waarover ernstige geschiedschrijvers nooit schrijven omdat zij het daglicht schuwt en alleen bij nacht wordt bedreven – uitsluitend om zijn verzameling edelgesteenten uit te breiden. Als hij in een dik en duister boek las dat Cleopatra parels dronk om haar hartstocht op te wekken, ter meerdere eer en glorie van haar geliefde Antonius die zij begeerde met al de lusten in haar lijf van vlees & bloed, dan vroeg hij zich in eerste instantie af bij wie zij de parels had betrokken en waar ze waren gebleven. Lagen zij nog opgeslagen in haar ingewanden, gedroogd in het stof van eeuwen, of werden zij uitgespuwd in de ondoorgrondelijke diepten van de azuren zee?

Astrologen waren ervan overtuigd dat zekere edelstenen hun trotse drager, afhankelijk van het uur van zijn geboorte, heil of onheil brachten. In de mythen der antieken stonden door draken bewaakte juwelen symbool voor verborgen schatten, maar ook voor de begeerte en de hebzucht die van alle tijden zijn en voor de weelde die wij allen kennen en die vergankelijk is als ons vlees & bloed. Maar voor symbolen had Jean-Baptiste Tavernier nooit enig oog gehad. Hij had de Indische epiek bestudeerd – de Mahabharatha, om maar iets te zeggen –, niet om zijn ziel te zalven met het verhaal over het juweel dat gestolen werd van de slangenkoning Vasuka en dat aan de held Arjuna nieuw leven schonk, maar omdat hij hoopte dat de 90.000 stanza’s van het langste gedicht ter wereld hem meer zouden vertellen over de vindplaatsen van beroemde edelgesteenten waarvan diamant de machtigste was, in staat tot het afroepen van onvoorstelbare zegeningen over het hoofd van de trotse bezitter, maar ook tot het dragen van onnoembare vervloekingen als daar zijn: steenpuisten en de pestilentie die de zwarte dood tot gevolg heeft, of grauwe blauwe staar veroorzaakt door het boze oog. De grote koningin Elizabeth van Engeland droeg er één om haar ter beschermen tegen infecties en het leven van de Spaanse Isabella werd ooit gered door een diamant die zij op haar kleed had gespeld en waarop het mes van een huurmoordenaar afschampte. Men moest hem deze verhalen niet leren kennen, want hij kende ze – al zwegen de geschiedschrijvers er in alle beschaafde talen over en was hun boodschap tot zijn scha & schande nooit eerder tot hem doorgedrongen dan in dit verdoemde, in dit zeven maal zeven maal vervloekte uur. En staart u mij alstublieft niet zo aan of ik stenig u!

Voor de ouwe Tavernier – zo zag Lisa het in een schaal met water door de ogen van de grote ziener Nostradamus – was Rama niet meer of minder dan een personage uit een historisch epos dat omstreeks het jaar 500 voor Christus, nog na de Mahabharatha, het licht had gezien. Voor Jean-Baptiste Tavernier was de Ramayana niet meer dan het verzinsel van een dichter die het daglicht schuwde en werkte bij nacht en ontij; Valmiki was zijn naam. De held Rama, als opvolger van een koning van Kosala, trouwde met prinses Sita, maar zijn stiefmoeder wilde zo graag haar eigen zoon op de troon en daarom liet zij Rama en Sita en een jongere broer van Rama voor twee maal zeven jaar verbannen. En in de wouden waar de drie bannelingen leefden als kluizenaars werd Sita ontvoerd door de demonenkoning Ravana van het zuidelijke eiland Lana. En om zijn geliefde te bevrijden, bracht Rama een leger op de been, waarbij hij geholpen werd door Hanuman, de koning van de apen. En na een hevige strijd overwonnen Rama en Hanuman en werd Sita gered en ouwe Tavernier kénde die verhalen wel, maar hij had er nooit écht oog voor gehad. Wat moest een mens van vlees & bloed er ook mee aanvangen? Wat moest Jean-Baptiste Tavernier beginnen met de wetenschap dat een zwakke koninklijke naamgenoot van Rama, haast een millenium later, na een nederlaag zijn vrouw beloofde aan een barbaars tiran?

(De jongere broer van Rama nam, verkleed als vrouw, de plaats in van de koningin en zodra hij zich in de harem van de vijand bevond, doodde hij de barbaarse tiran. Bij zijn terugkeer vermoordde hij zijn broer Rama en trouwde met de door zijn toedoen weduwe geworden jonge vrouw die hij had gered uit de klauwen van het beest. En dit alles geschiedde in het jaar 375 na Christus, als men tenminste de Chinese boeddhistische monnik Fa Xian mocht geloven, die de geschiedenis had opgeschreven. Soms scheen het hem toe of de historie uit de Ramayana zich herhaalde in de werkelijkheid van zijn dagen, omdat de loop van de geschiedenis nu eenmaal een wiel was dat door de eeuwen rolde, een liggende acht, een rad van fortuin dat volmaakte cirkels beschreef en telkens stilhield bij dezelfde vergezichten en dezelfde mogelijkheden openbaarde. Maar Jean-Baptiste Tavernier was er nog de man niet naar om oog te hebben voor dit soort toevalligheden, waarvan hij meende te weten dat zij onmogelijk met elkaar konden zijn verbonden door de principes van de causaliteit.)

Een godheid werd geacht overal & altijd aanwezig te zijn en niets of niemand uit het oog te verliezen, en indien er zoiets bestond als een godheid die luisterde naar de naam Sita, dan zou die wel in een verschrikkelijke toorn zijn ontstoken omdat haar ogen op een dergelijk laffe en verraderlijke wijze waren gestolen, met de hulp van haar eigen dienaren bovendien. Maar Jean-Baptiste Tavernier had toen nog geen oog voor de mogelijke gramschap van oude goden; hij had nog uitsluitend oog voor Zonnekoningen die een fortuin veil hadden om in het bezit te komen van goddelijke ogen met welhaast magische medicinale kwaliteiten. En op de keper beschouwd had niet hij, maar een scheepsmaatje de ogen uit het hoofd van Sita gehakt. En dit slank en baardloos wezen van vlees & bloed was daarvoor gestenigd geworden en had er dus zijn vlees & bloed bij ingeboet. Dus waag het niet mij aan te staren!

Voor de rest was niet de ouwe Tavernier, maar de Zonnekoning nu de trotse bezitter geworden van de diamanten die hij – starend in het stralende hart van de steen, in zijn kristallijne diepten van kobalt – de Mata Sita had gedoopt. Jean-Baptiste Tavernier kende wel een mondje Maleis en hij wist best dat in die taal ‘mata’ stond voor ‘oog’. Het was, vanwege dat Maleis, geen juiste naam voor de diamant, maar het was wel een goede naam: het Oog van Sita – dat klonk mystiek & mysterieus, en Zonnekoningen zijn altijd verzot geweest op dat soort idiote details.

De ware ellende begon pas nadat ouwe Tavernier de Ogen van Sita had verzilverd. Misschien had hij precies daarom nooit een causaal verband gelegd tussen de roof, de verhoopte transactie, de onverwacht enorme berg schulden van zijn zoon en het trieste feit dat hij langzaam maar zeker blind begon te worden aan het rechteroog. ‘Cataract,’ zei de chirurgijn. ‘Grauwe blauwe staar waardoor u minder gaat zien en langzaam maar zeker lichtschuw zult worden. Meestal worden beide ogen aangetast, maar in verschillende mate. De aandoening kan niet worden gestuit.’

Cataract. Er kwam een vliesje over het oog te liggen, een vliesje dat zich verhardde tot een hoornlaagje en waardoor de wereld alleen nog kon worden waargenomen in een grauw & blauwachtig waas, als door een holle lens of een slecht geslepen kijkglas. Zijn rechteroog leek als het ware te verstenen; het zonlicht sloeg koude blauwe vonken uit dit dode oog van glas en sneed mensen van vlees & bloed met schichten van azuur in fonkelende stukken, vlijmscherp als het mes dat hij ooit in de gordel van de hindoe had gezien en waarmee een slank en baardloos wezen een paar ogen uit het hoofd van Sita had gehakt & gekerfd.

Na verloop van tijd zag hij zich genoodzaakt een ooglapje te dragen. Gelukkig bleef zijn linkeroog voorlopig gespaard en misschien verwierp hij hierom het denkbeeld dat zijn kwaal werd veroorzaakt door de godin die hij het gezicht had ontstolen.

Met de wanhoop van een vierentachtigjarige zette hij een tweede maal koers naar de grauwe & blauwe wateren van de Indische Oceaan. Jean-Baptiste Tavernier was er de man niet naar om bij de pakken te blijven zitten en er waren – zo dacht hij – nog talloos vele goden van wie hij de medicinale stenen kon stelen. Zelfs toen hij zag – zo-even nog – dat de grauwe staar ook zijn ene overgebleven oog begon aan te tasten, weigerde hij nog te geloven in de straf of de wraak van Sita. Maar nu… Nu wist hij wel beter.

Nu de kwaal zich verspreidde vanuit zijn hard geworden ogen van azuur, vanuit zijn stenen hart, door zijn gebeente en over zijn huid die schilferend open spleet en splinterde. Nu zijn lever & longen al waren versteend en zijn poriën kleine blokjes steen uitzweetten en zijn mond de smaak had van eeuwenoude mineralen. Nu zijn vlees steen was geworden en zijn blauwe bloed niet langer stroomde, maar gestold was tot een ijzige, tot een rotsachtige substantie. En staar mij niet aan – gij die zo grauw & grijs geworden zijt, laat uw oog niet op mij rusten, wend u af of gij zult ook gestenigd worden! wend af! wend af! wend af!



En hier zat hij nu.

Alsof een beeldhouwer hem had gehakt uit de ruwe rotsen van de tijd en hem rechtop had gezet op een stenen brits in een stenen boot op een oceaan van blauwe leisteen in een lucht van licht & schaduw.

Alsof hij alleen maar bestond in de vorm van lijnen & kleren op een doek dat een schilder ooit zou schilderen (en de schilder heette Magritte) – een afbeelding van een levend wezen, niet meer dan een nabootsing.

Alsof hij alleen maar een personage was in een geschiedenis die bijna was geschreven, bedacht door een geschiedschrijver die het daglicht schuwde en werkte bij nacht & ontij op het platte dak van zijn woning, in het licht van de volle maan, turend in een schaal met water & wachtend op de visioenen die zouden komen (en de schrijver heette Nostradamus).

Heel in de verte, zag Lisa, in de dichte mist van azuur, onder de blauwe wolken, op golven van gestolde lava, dobberde een driemaster. ‘Het vak van de geschiedschrijver is geen sinecure,’ prevelde zij met de lippen van Nostradamus. ‘Eén verstrooide pennetrek en de hele verdomde geschiedenis ziet er weer heel anders uit.’

Gebeurden de dingen dan werkelijk omdat hij het zo had opgeschreven?

Lisa zag in een visioen wat de grote ziener had gezien & opgeschreven – en daarom was het ook zo gebeurd & niet anders: nu raakte zelfs de buitenwereld van de ouwe Tavernier aangetast en alles wat hij ooit had aangeraakt, alles waarop hij ooit zijn oog liet rusten: de tafel in de kajuit, de planken vloer en de zoldering, de hoed van zijn eerste stuurman, de appel op de tafel, het laken van zijn brits, de meeuwen in de haven van Pondichéry en de haven van Pondichéry, de fles en het glas en de wijn in het glas en de fles en het vlammetje dat versteend danste op de kaars die reeds was versteend…

En de ouwe Tavernier, hij fluisterde: ‘Sita, Mata Sita… Wend af dat Oog! Staar mij niet aan want gij hebt het Boze Oog! Wend af uw grauwe blauwe staar & staar mij niet aan met uw Ogen van Steen, staar mij niet na met uw Tweede Gezicht en stenig mij niet, ik smeek het u!...’

En Nostradamus schreef het op: ‘Met het mes zal ik snijden, zal ik hakken, zal ik kerven! Met het mes, o Grote Boze Mata Sita! Mijn ene goede oog zal ik uit de oogkas snijden, zal ik hakken, zal ik kerven – o Grote Boze! En ik zal het naar u dragen, ik zal het u opdragen! ’

En Lisa prevelde, terwijl zij het zag gebeuren: ‘Op mijn handen van steen zal ik mijn ene oog dragen, o Grote Boze Mata Sita. En naar de reling zal ik lopen met een stenen bol in mijn stenen handpalm. En ik zal springen in uw azuren zee van tijd, in uw eindeloze golven van blauwe grauwe lava, o Grote Boze!’

En zo zonk ouwe Tavernier ten slotte als een steen in Oostindische wateren…



28.8.10

Essay van J.-K. Huysmans (1894): Mysteries van de Merovingen

Dit is een deel van een hoofdstuk uit een boek-in-wording, De Paus van Satan, in samenwerking met Philip Coppens, waarvan ik deze week - oef! - de eerste versie heb voltooid:





Fragment uit een essay van J.-K. Huysmans:
‘Mysteries van de Merovingen’ (1894)



(...)

De Kerk had behoorlijk wat macht verworven, maar was nog lang niet machtig genoeg om het tot een frontale confrontatie te laten komen met de Merovingische priester-koning Clovis. En de Merovingen moesten van de aardbodem verdwijnen, niet alleen vanwege hun legendarische half-goddelijke afstamming, maar ook omdat ze zich erop beriepen uit het Huis van David te stammen, en tot het nageslacht van Jezus Christus en Maria Magdalena te behoren. Het druiste regelrecht in tegen de leer van de Kerk van Rome – maar anderzijds wisten de kerkvaders goed genoeg dat zij het waren die de geschiedenis schreven, en zo niet alleen het verleden, maar ook de toekomst bepaalden. En als men Clovis, via zijn vrouw Clothilde – die een christen was – tot een bekering en dus ook een bondgenootschap kon verleiden, loste het probleem zich wellicht vanzelf op. Waarom Clovis dus niet tot de Constantijn van het Westen maken? Met hoeveel goden van Keltische, Romeinse of andere origine had Clovis zich trouwens al niet ingelaten?

Clovis besloot zijn hoofdstad in Lutetia te vestigen, om daar een heiligdom te bouwen bovenop een berg, die de Jupiterberg werd genoemd – Montjove, en later Montjoie. Jove, de verchristelijkte Jupiter… Clovis bracht de Zonnegod van zijn voorouders mee naar een berg in Parijs, zoals de goden van het oosten zich ooit op de berg Mérou tot de mensen hadden gericht, en tegelijk liet hij zich bekeren tot het christendom.






Jove, ook bekend als Deus Sol Invictus, de Onoverwinnelijke Zonnegod. Het feest dat bij de Verjaardag van de Onoverwinnelijke Zon hoorde, heette Dies Natalis Solis Invicti, en werd gevierd tijdens de Winterzonnewende, bij de Wedergeboorte van de Zon, kort na het lengen van de dagen, op 25 december. In 270 na Christus introduceerde de Romeinse keizer Aurelianus de cultus van Sol Invictus als officiële staatsreligie van het Romeinse Rijk, waarbij de keizer ook een zonnekroon ging dragen. Het christendom nam niet alleen de Dies Natalis Solis Invicti over – en noemde het Kerstmis –, maar leende ook andere gebruiken van de cultus. In de vroege christelijke iconografie ziet men Christus bijvoorbeeld nogal eens afgebeeld met een zonnekroon op het hoofd. Hij kreeg ook de titel Zon van Gerechtigheid toebedeeld.

De kristallen bol die in het graf van Childerik I werd aangetroffen, diende dan ook niet om de toekomst te voorspellen. Hij werd gebruikt tijdens de eredienst van Sol Invictus, om in de tempel het heilig vuur aan te steken. Vanuit het graf zou Childerik I zo voor eeuwig het heilig vuur brandende kunnen houden. Ook de gouden bijen en het zonnehoofd waren belangrijke emblemen van de cultus, en de gouden stieren kop hield verband met de Perzische god Mithras, wiens priesters eveneens een glazen bol gebruikten om het heilig vuur te ontsteken. Hierdoor komt ook de fascinatie van Louis XIV in een ander licht te staan: de Zonnekoning was een aanhanger van Sol Invictus.

De heilige berg waarop Clovis de tempel van Sol Invictus liet bouwen, keek uit over een vallei met het klooster waar Clothilde zich teruggetrokken had. Dit gescheiden huwelijksleven was een traditie die de Merovingen hadden geërfd van hun Hebreeuwse voorouders, waar in bepaalde stammen geslachtsgemeenschap alleen was toegestaan onder de supervisie van een hogepriester en een ‘Geest’. Deze nam al eens de gedaante aan van een gevleugelde engel, de witte duif van de Heer.



In ruil voor zijn bekering had Rome aan Clovis beloofd dat hij de Soeverein van het Westen mocht worden, maar werd zijn wettige erfgenaam uit de weg geruimd, dan zou er ook een einde komen aan de soevereiniteit van de Merovingen. Daarom besloot de bisschop van Reims in 656, toen Sigisbert III overleed, de piepjonge prins Dagobert II te vermoorden. Hofmeier Grimoald kreeg de opdracht om het amper vijf jaar oude prinsje om te brengen. De jongen werd ’s nachts uit het paleis van zijn ouders ontvoerd, maar blijkbaar kon Grimoald het niet over zijn hart krijgen een afstammeling van Jezus Christus te doden. Hij liet het kind naar de bisschop van Tours brengen en vroeg hem de klus in zijn plaats te klaren. Ook deze bisschop wilde echter niet het risico lopen een afschuwelijke, welhaast kosmische misdaad te begaan. Hij gaf bevel een kind van ongeveer dezelfde leeftijd als de prins ter dood te brengen en het lijkje zodanig verminken, dat het zelfs voor de moeder onherkenbaar zou zijn. Dagobert zelf zette hij op een boot die hij naar het Ierse eiland Iona stuurde, naar het klooster van Columba. Hier raakte Wilfred, de bisschop van York, zo gecharmeerd door de vriendelijkheid en de intelligentie van de prins, dat hij Dagobert meenam naar York om hem een Roomse opvoeding te geven. Hij bezorgde Dagobert zelfs een echtgenote, in de persoon van de Saksische prinses Mathilde, die evenwel stierf bij de geboorte van een derde kind.

Als weduwnaar, en gezegend met drie dochters, wilde Dagobert zijn erfgoed terug in handen krijgen en een dynastie stichten. Hij keerde terug naar zijn land en zwierf daar een tijdje rond onder een valse naam. Daarna trok Dagobert naar Aquitanië, waar hij – nog steeds slechts een vroege twintiger – verliefd werd op Gisèle de Razès. Om met haar te kunnen trouwen, liet hij zich onderrichten in haar religie, die veel gelijkenissen vertoonde met de godsdienst die hij zich uit zijn kindertijd herinnerde. De Jezus uit die verhalen, was een heel andere en veel menselijker persoon dan de Zoon van God die vereerd werd door de Kerk van Rome.

Bij zijn huwelijk met Gisèle kreeg Dagobert van haar oom een prachtig geschenk: La Joyeuse, een magisch zwaard, zo genoemd naar het kasteel dat hij bewoonde. Het was gestaald in gewijd water en in het lemmet had de wapensmid een meteoriet verwerkt, een steen die brandend uit de hemel was gevallen, lapsit exillis – door Wolfram von Eschenbach zou een dergelijke steen enkele eeuwen later geïdentificeerd worden als de Graal. Het zwaard werd ‘onoverwinnelijk’ genoemd, zolang het gebruikt zou worden in dienst van het ware geloof. Met La Joyeuse in de hand en gesteund door zijn schoonfamilie trok Dagobert II erop uit om zijn koninkrijk in het noorden te heroveren. Hij slaagde er bijzonder vlot in Aquitanië en Austrasië te verenigen, blijkbaar ook zonder veel wapengekletter – wellicht was zijn stamboom daar niet vreemd aan.

Met Gisèle kreeg Dagobert een jongen, die hij naar zijn vader noemde: Sigisbert. Ze lieten hun prinsje uitermate streng bewaken, en met reden, want de paus was in alle staten. Tijdens de Winterzonnewende van 679 – de kleine Sigisbert was nauwelijks een paar jaar oud – verbleef Dagobert met zijn gevolg in een stad die nu Stenay wordt genoemd, in de Franse Ardennen, op twintig kilometer van Orval. Toen heette de plaats Sathanacum – de voorouders van Dagobert hadden er namelijk een heiligdom opgericht ter ere van Saturnus – en van de tiende tot de veertiende eeuw vinden we namen terug als Satenaium, Sataniacum, Satanacum, Satinnacum, Setunia, Septiniacum, Setenae, Settenai, Satanay, Sathanai. Uiteindelijk, vanaf 1643, zou de plaats Stenay genoemd worden.

Op 23 december ging Dagobert jagen op everzwijnen in het woud van Wepria, nu Woëvre geheten. Hij was onder meer in het gezelschap van zijn petekind, Jehan de Fries. Rond het middaguur rustte hij uit onder een grote eik bij een bron die toen de Arphays werd genoemd en nu bekend staat als ‘de bron van de heilige Dagobert’. Jehan de Fries had zich net bekeerd tot het christendom zoals dat gepredikt werd door de Kerk van Rome en wellicht meende hij niet meer dan zijn christelijke plicht te doen, toen hij – daartoe opgehitst door de bisschop van Reims, en die van Rome – de koning vermoordde. Hierbij kwam overigens ook zijn heidense achtergrond aan het licht: Jehan stak hem op rituele wijze, als een slechte koning, een dolk door het linkeroog.



Ik heb de plek bezocht waar Dagobert II de dood vond; het is sinds de negende eeuw een pelgrimsoord . Ik dacht er na over kwatrijn 27 van de eerste Centurie, waarin ook een eik voorkomt – Nostradamus preciseerde zelfs dat er maretak in groeide, en dat hij door de bliksem was getroffen. Voorts viel er in dit kwatrijn te lezen dat een man moest sterven, het oog doorboord met een spiraal of een springveer, nadat de schat was gevonden die gedurende vele eeuwen werd verzameld, en niet ver daar vandaan was verborgen, meer bepaald onder die eik. En wat te denken van kwatrijn 57 van de eerste centurie, dat nogal eens werd geïnterpreteerd als een voorspelling van het droeve lot van Louis XVI en Marie Antoinette, maar dat even goed kon toegepast worden op Dagobert II? ‘De jachthoorn doet de aarde beven,’ werd hier gezegd. ‘Wanneer het akkoord is verbroken, wordt het ooit met melk en honing gezalfde gelaat naar de hemel gericht, badend in het bloed en met een bloedige mond, om dan op de grond te vallen.’ En ik vroeg me af of ook kwatrijn 13 van de tweede centurie niet verwees naar de persoon van Dagobert II. Het was een vers dat doorgaans in verband werd gebracht met de Grote Monarch en het zei letterlijk dat wanneer het zielloze lichaam niet langer meer geofferd kon worden, de dag van de dood voor de geboortedag zou worden geplaatst. De dag waarop Dagobert II de dood vond, was 23 december – toen nog de dag waarop de geboorte van Christus werd gevierd, een datum die later naar 25 december verplaatst zou worden.

Intrigerend is dat Nostradamus’ carrière als toekomstvoorspeller pas echt van start ging toen het linkeroog van Henri II, koning van Frankrijk, tijdens een toernooi ‘per ongeluk’ doorboord werd door een lans van de kapitein van zijn Schotse garde, Montgomery. Nostradamus zou dit immers voorzien hebben, in een kwatrijn waarin een oude leeuw door een jonge wordt overwonnen wanneer hij het strijdperk betreedt en in één enkel duel: zijn oog, ‘in een gouden kooi’, zal doorboord worden. In het oude wapenschild van Stenay, geïnspireerd door Godfried van Bouillon, vinden we overigens ook een gouden leeuw terug. Sinds 1860, en met de publicatie door ene Jeantin van een Manuel de la Meuse, ziet men in het wapenschild evenwel liever de grimas van een gehoornde duivelsfiguur – Stenay wordt hier nu zonder omwegen de stad van de Hebreeuwse Sathan genoemd.

Enkele dagen na de moord verhing Jehan zich net als Judas, uit wroeging voor zijn verraad – al deed hij dit wel aan een boom in het bos van Woëvre. Het levenloze lichaam van Dagobert II was toen al naar de koninklijke villa gebracht, die later bekend kwam te staan als het kasteel van Haut Charmois. Alle hoofwaardigheidsbekleders kwamen er rouwen om de dode koning. Voor het oog van de wereld maakten de bisschop van Reims en die van Rome groot misbaar en noemden ze Jehan de Fries een moordenaar, maar in werkelijkheid wreven ze zich in de handen. Ze verspreidden het gerucht als zou Dagobert tijdens de jacht per ongeluk door een speer getroffen zijn en ze lieten hem begraven in de basiliek van de heilige Remi, in Sathanacum, gebouwd boven op de tempel van Saturnus. Hun ware aard mag blijken uit een tekst die bewaard is gebleven in de staatsarchieven, en waarin te lezen staat dat de botten van Dagobert II moesten gebroken en over alle abdijen verspreid worden, opdat hij op de Dag des Oordeels heel erg lang zou moeten zoeken om ze weer allemaal te verzamelen. Merkwaardig toch als men weet dat het hier gaat om een man die niet eens een christen was, maar die op het eind van de negende eeuw door Rome wel voor het oog van de wereld heilig verklaard werd en toegevoegd aan de lijst van martelaren voor het geloof. En zo veranderde de zonneschijf van Sol Invictus in het aureool van de heilige…

4.1.10

Nederlandse "Mystery Pop" singer-songwriter Corjan krijgt rol in Britse film


 


De speelfilm ‘The Stone’ is een produktie van bestseller auteur en bekroond cineast Philip Gardiner die de film regisseert en het script schreef samen met John  Symes. De film wordt in 2010 wereldwijd vertoond op de grote festivals en gaat  daarna in 'major release' distributie via Warner Brothers. Corjan speelt in de film zichzelf en brengt live zijn single ‘Haunting me  down’ die hij speciaal voor de gelegenheid schreef. Het optreden wordt in de  komende maanden gefilmd in een Engels theater waar een gedeelte van het script  zich afspeelt


Regisseur Philip Gardiner en Corjan (achternaam: De Raaf) raakten in contact  in het kader van Corjans Mystery Pop project, een nog uit te brengen album  met liedjes die zijn geïnspireerd op internationale bestseller boeken uit het 'historical mystery' genre. Eén van de liedjes is ‘The Bond Code’, geïnspireerd op Philip  Gardiner’s gelijknamige boek. Corjan trad afgelopen jaar al een keer op in  Gardiner’s talkshow op SKY Televisie in Engeland.


De film ‘The Stone’ zal van special FX worden voorzien door het team dat  eerder ‘Shaun of the Dead’ tot een hit maakte en heeft een cast met sterren als  Tony Scannell (uit de populaire britse politieserie ‘The Bill’), Bunny Reed  (‘Hammer’) en acteurs uit de cast  van de Harry Potter films. In 'The Stone' treedt Corjan op naast de Engelse rockband No Redemption van  Gemma Simpson en James Earnshaw, die ook de musical direction doet voor de  film.


Zelf leerde ik Corjan persoonlijk kennen - en zijn werk ook heel erg appreciëren – tijdens een driedaagse in mei 2009 in Brugge en Orval, samen de Amerikaanse bestseller schrijfter Kathleen McGowan, die net als ik uitgebreid over de mysteries van Brugge (het Heilig Bloed) en Orval (Nostradamus in Orval) heeft geschreven of nog zal schrijven.


Meer info:


Mister Mystery Pop
The Masonic Magician Cagliostro: the 4th Mystery Pop Song by Corjan

The Magdalene Line of Kathleen McGowan 
The Holy Sepulchre of Bruges-la-Morte (met foto's van Corjan)







Voor meer informatie over 'The Stone':
http://thestonemovie.webs.com - de officiële website van de film
http://www.corjan.net - de officiële weblog van Corjan








11.6.09

De Heilig Bloed Code - op schattenjacht in Brugge of Orval?


Het boek van Louis Van Haecke, over het Heilig Bloed van Brugge, is werkelijk de moeite waard! Het start met enkele bladzijden over de herkomst van de naam "België" (Belgae fortissimi enz...) - wat ons meteen aan de etymologische hoogstandjes van Boudet herinnert.

Over voor de hand liggende ketters en ketterijen in verband met het Heilig Bloed - "usual suspects" als katharen, Tempeliers, de Graal... - rept hij met geen woord, misschien omdat zij pas sinds Baigent, Leigh & Lincoln en hun internationale bestseller "Het Heilig Bloed, de Heilige Graal" aan de oppervlakte kwamen. Maar deze man die door Joris-Karl Huysmans als een Super Satanist werd beschouwd (zie ook Een Satanist in Brugge) heeft het wel over de veel minder bekende ketterijen van het Orfisme (zie ook Memoires van Heer Halewijn) of van de Bogomielen.

Louis Van Haecke heeft het in zijn boek over het Heilig Bloed van Brugge uitgebreid over... het Heilig Bloed van Mantua. En als dit boek blijkt een soortement Da Vinci Code te bevatten, zou ik daar niet van opkijken. Zijn gebruik van voetnoten is nogal curieus en soms zelfs ronduit idioot: zo verwijst hij met een voetnoot al eens naar iets op de pagina ervoor of erachter. En het boek eindigt als volgt (zie ook Een Satanist in Brugge):





Last but not least, zijn er in het boek van Van Haecke over het Heilig Bloed van Brugge nogal wat referenties te vinden naar Nostradamus en zijn kwatrijnen waarin een tempel, een schat en/of een geheim aan bod komen, en die stuk voor stuk naar Orval lijken te verwijzen (zie ook: Nostradamus and the Lost Templar Treasure of mijn boek Nostradamus in Orval. Helemaal "out of the blue" vermeldt hij een kwatrijn waarin een Frans gezegde voorkomt over het verschil tussen een Bretoen en een Normandiër. En wie heeft ook al een beroemd kwatrijn over het verschil tussen een Bretoen en een Normandiër geschreven? Inderdaad.

Plotseling begint Van Haecke Christus ook aan te duiden als "le Verbe éternel", "le Verbe incarné", "le Verbe" of "le Verbe de Dieu"; hij doet dit op een tweetal pagina's en dan niet meer en hij heeft deze omschrijving ook niet eerder gebruikt. Nu is "le Verbe de Dieu" een synoniem van "le Verbe Divin"... en heeft Nostradamus nogal wat kwatrijnen waarin "le Divin Verbe" voorkomt, en die naar ik meen eveneens naar Orval verwijzen, en zelfs naar de tombe van Bernard de Montgaillard (ik heb daarover óók uitgebreid geschreven in "Nostradamus in Orval").

Q 27, C II bijvoorbeeld:

Le divin verbe sera du ciel frappé,

Qui ne pourra proceder plus avant:

Du reservant le secret estoup,

Qu'on marchera par dessus & devant.


Het goddelijke woord zal uit de hemel geslagen worden en wie niet verder zal kunnen gaan, zal geconfronteerd worden met een geheim dat opgesloten is met de oplossing, en waar men overheen wandelt...

Dus... Wie gaat er mee op schattenjacht naar Brugge? Of naar Orval?

25.8.07

"Nostradamus in Orval" - nieuwe historische thriller van Patrick Bernauw







NOSTRADAMUS IN ORVAL



Opnieuw een mystiek avontuur van Maarten Dejonckheere.

Thriller rond de fascinerende figuur van Nostradamus en legende over de verdwenen Franse kroonprins.





Antiquair Karel Rombaut wil met zijn boek aantonen dat hij als nazaat van Lodewijk XVII (1785 - 1795?) de troonpretendent van Frankrijk is. Maar nog voordat hij zijn levenswerk kan publiceren wordt Rombaut vermoord door een mysterieuze man die hem de Profetie van Orval door Nostradamus zou tonen. Deze voorspelling van Nostradamus zouden de sleutel bevatten tot de bergplaats van het Frans koninklijk fortuin, dat tijdens de Franse Revolutie spoorloos verdween in de abdij van Orval.
De moordzaak trekt de aandacht van Maarten Dejonckheere, want als researcher voor de televisieserie Great Mysteries is hij bijzonder gefascineerd door Nostradamus. Maar algauw belandt Maarten in een wespennest van de lustige weduwe van Rombaut en bankier Louis Lombard, die eveneens bezeten is door de verdwenen koningsschat. Wat Maarten bovenal fascineert zijn de vragen die deze moordzaak opwerpt.
Kon kroonprins Louis XVII de Frans Revolutie ontvluchten en leeft zijn nageslacht in Vlaanderen?
Ligt er een schat verborgen in de abdij van Orval?
En welke geheimen staan er eigenlijk te lezen in de voorspellingen van Nostradamus?

Patrick Bernauw oogstte veel succes met zijn thrillerdebuut Het bloed van het lam (Manteau, 2006), waarin hoofdpersonage Maarten Dejonckheere het mysterie van De Rechtvaardige Rechters, het gestolen paneel van het Lam Gods, ontrafelde.




De pers over Het bloed van het lam:

‘Vlaanderen heeft eindelijk zijn De Da Vinci Code’ – DE STANDAARD DER LETTEREN


'Het mysterie is zo intrigerend, dat iedere lezer spoorslags zal willen afreizen naar de genoemde Vlaamse steden voor eigen naspeuringen. Wij waren eerst.' *** - THRILLER EN DETECTIVEGIDS VAN VRIJ NEDERLAND

In het holst van de nacht wordt Maarten Dejonckheere opgebeld door Lena Christiaenssens. Maarten moet een tv-documentaire maken over De Rechtvaardige Rechters. In 1934 werd dit paneel van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck gestolen uit de Sint-Baafskathedraal in Gent. De diefstal bleef onopgelost, maar Lena zegt er meer over te weten. Ook beweert ze op de vlucht te zijn voor haar familie, die al eeuwenlang een geheim genootschap zou leiden rond het Heilig Bloed van Brugge. Is Lena een fantaste? Of is er meer aan de hand?

Geen enkele andere stad pronkt er zo openlijk mee de enige echte Heilige Graal te bezitten als Brugge. Vlaanderen was dan ook de bakermat van de Orde der Tempeliers, die de behoeders van de Heilige Graal zouden zijn. Precies die Heilige Graal staat centraal in het Lam Gods, waarop ook de Tempeliers een prominente plaats innemen.

Maarten verliest zijn hoofd en hart aan Lena, die hem inwijdt in de geheime leer van haar familie en de waarheid achter de beruchte diefstal. Waarom werd het paneel gestolen? Waarom wilden de nazi’s het terugvinden? Verbergt het paneel een geheim? Welke rol spelen de Tempeliers? En voor wie of wat is Lena wérkelijk op de vlucht?

Patrick Bernauw is al jaren in de ban van de diefstal van De Rechtvaardige Rechters. In 1991 schreef hij Mysteries van het Lam Gods, dat meteen een bestseller werd. Nadien stortte hij zich op jeugdboeken en -theater. Met Het bloed van het lam keert hij terug naar zijn eerste passie.

19.6.06

De Profetie van Orval



'Goeie morgen, frater Nostradamus,' zei de man achter het loket.
Zoals iedere ochtend was de grijze monnik van het nieuwe klooster over het grintpad naar de winkel van de oude abdij gewandeld. Daar werden allerlei religieuze werken verkocht, maar ook prentbriefkaarten, bier en kaas. Aan het loket konden de toeristen bovendien een kaartje kopen om de uitgestrekte ruïnes van de oude abdij van Orval te bezichtigen.
De kleren van de monnik die door de man achter het loket 'frater Nostradamus' werd genoemd, zagen er niet bijzonder uit. Hij droeg dezelfde witte pij met bruine overgooier als de andere paters en had dezelfde lederen riem om zijn middel en dezelfde sandalen aan zijn blote voeten. Maar zijn rijzige, kaarsrechte gestalte en de waardige manier waarop hij iedere ochtend weer naar zijn vaste plekje wandelde... nee, schrééd... maakten hem tot een opvallende verschijning. Hij liep traag, bedachtzaam bijna, alsof hij bij iedere stap even moest nadenken. En zijn lange armen hield hij iets uitgestrekt, als om de lucht te betasten. Zijn lange witte haren en baard wapperden in de wind.
In een hoektorentje bleef frater Nostradamus even staan om door het raam met nietsziende ogen naar het nieuwe klooster te staren, dat niet voor het publiek toegankelijk was. Aan de gevel prijkte een reusachtig Mariabeeld. In het midden van het plein lag een vijvertje, dat verdacht sterk op een openluchtzwembad leek. Op zwoele zomerdagen als deze maakten de toeristen wel eens grapjes over de monniken van Orval die hun dikke pijen afwierpen om een frisse duik te nemen.
Zoals iedere ochtend wandelde frater Nostradamus de ruïnes in, om even te verpozen bij het helder en vrolijk klaterende water van de Mathildebron, dat al van oudsher gebruikt werd om het beroemde abdijbier te brouwen. Als je een muntstukje in het water wierp, mocht je ook een wens doen. Was je een meisje dat geen jongen te pakken kreeg, dan was je binnen het jaar getrouwd. Hoe groter het muntstuk, hoe sneller de zaken evolueerden.
Dergelijke frivoliteiten waren niet besteed aan frater Nostradamus. Nog steeds op zijn eigenaardige, tastende manier wandelde hij over het smalle pad tussen de grasperkjes, de afgebroken pilaren en de verweerde stukken muur en brokken steen waarop het onkruid welig tierde. Zijn blinde ogen bleven niet rusten op het bijzonder mooie roosvenster van de linker dwarsbeuk of op de eveneens nog bewaarde kapitelen van de pilaren.
Zoals hij dat iedere ochtend deed, liep frater Nostradamus op zijn ceremoniële, bijna rituele wijze door de opening die bekend stond als de Dodenpoort. In wat ooit het koor van de kerk was geweest en waar zich de graftombe bevond van een in 1343 overleden hertog van Luxemburg, draaide hij zich om en keerde op zijn passen terug. Alsof hij geen menselijk wezen was, maar een robot.
Uiteindelijk ging frater Nostradamus zitten op een houten bankje in de schaduw van een eeuwenoude eik, vlak bij het apotheekmuseum en de kruidentuin van de oude abdij. Daar zou hij ook de rest van de dag blijven zitten, als versteend. Zijn blinde ogen zagen de toeristen niet die, fototoestel om de hals, brochuurtje in de hand, achter hun gids aansjokten. Op geen enkele wijze reageerde hij op hun steelse blikken, hun gegniffel, hun opmerkingen. Als ze aan de gids vroegen wie daar zat, dan zei die dat het gewoon een ouwe en wat zonderlinge frater was, die daar zomer en winter van zijn laatste dagen op deze aarde kwam genieten.
Merkwaardig genoeg vertelde de gids aan zijn nieuwsgierige toeristen nooit het verhaal dat frater Nostradamus nochtans tot een beroemdheid had gemaakt in en om de abdij van Orval. Misschien verzweeg hij dit uit een vreemd soort eerbied voor de oude monnik. Of misschien wilde hij gewoon niet dat men hem zou lastig vallen met de domme vragen die toeristen gewoonlijk stellen. Het verhaal van frater Nostradamus zou hem overigens ook op z'n minst een heel kwartier gekost hebben en het zou de rest van zijn programma in de verdrukking gebracht hebben. Maar hij kende het verhaal van frater Nostradamus heel goed, zoals alle gidsen van Orval.
Zo wist hij bijvoorbeeld dat de blinde monnik daar in de Dodenpoort was gevonden, zeven jaar terug, in het soort kleren dat hij nu nog steeds droeg. Toen men hem vroeg hoe hij heette en waar hij vandaan kwam, werd het al gauw duidelijk dat de arme man daar geen flauw benul van had. Hoewel hij blijkbaar zijn geheugen en wellicht ook zijn verstand had verloren, kreeg hij een kamer in de nieuwe abdij en werd hij gastvrij opgenomen in de kloostergemeenschap.
Al die jaren had men de zonderling slechts één enkele zin horen uitspreken, in een Frans dat heel oud klonk: 'L'an mil neuf cent nonante neuf sept mois, du ciel viendra un grand roy d'effrayeur.' Vrij vertaald was dat zoiets als: 'In juli van het jaar 1999 zal een grote en verschrikkelijke koning uit de hemel komen.'
Niemand wist wat deze boodschap te betekenen had. Iedere ochtend, weer of geen weer, trok de zonderling als een slaapwandelaar naar zijn oude eik. Daar zat hij dan voor de rest van de dag, zomer én winter, met zijn nietsziende ogen voor zich uit te staren, om pas bij zonsondergang weer naar zijn kamer terug te keren. Als iemand hem wat vroeg, was het antwoord telkens hetzelfde: 'L'an mil neuf cent nonante neuf sept mois, du ciel viendra un grand roy d'effrayeur.'
Op een dag slaagde een schrander waarnemer erin de plek waar de monnik zich bij voorkeur ophield en zijn mysterieuze boodschap met elkaar te verbinden. In de zestiende eeuw werd Orval namelijk bezocht door de Nostradamus. De voorspellingen van deze ziener, in de vorm van geheimzinnige kwatrijnen gegoten, werden wereldberoemd. Zo voorspelde hij het uitbreken van de Franse Revolutie, die ook de abdij van Orval in puin zou leggen, de opkomst en ondergang van Napoleon, van Adolf Hitler, de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, en nog veel meer rampen en onheil die de mensheid vanaf de zestiende eeuw zouden teisteren.
Nostradamus was echter in de eerste plaats een arts geweest, en toen hij zijn gezin verloor aan de pest, werd hij een rondreizend geneesheer. Aangetrokken door de geneeskrachtige kruiden in de beroemde kruidentuin van Orval, logeerde hij een tijdje in de abdij. Hij deed hier zelfs een paar minder beruchte voorspellingen, die bekend stonden als 'de Profetie van Orval', voornamelijk betrekking hadden op de Franse Revolutie en later in een 'herwerkte' versie opnieuw zouden opduiken in zijn visionaire kwartrijnen.
De zin die van tijd tot tijd ontsnapte aan de mond van de man zonder geheugen, was afkomstig uit één van de meest angstaanjagende kwatrijnen van de ziener. In de sensatiepers werd dit kwatrijn 72 van de tiende centurie - dat was een bundeling van honderd kwatrijnen - meestal beschouwd als een voorspelling beschouwd van het einde van de wereld:

L'an mil neuf cent nonante neuf sept mois,
Du ciel viendra un grand Roy d'effrayeur
Ressusciter le grand Roy d'Angoulmois,
Avant apres Mars regner par bonheur.

Nostradamus had zijn voorspellingen gedaan in een gewild duistere taal, doorspekt met allerlei woordspelingen en cryptische verwijzingen, omdat hij bang was dat er anders paniek zou uitbreken. Maar dit kwatrijn liet er geen twijfel over bestaan: in juli van het jaar 1999 zou een grote en verschrikkelijke koning uit de hemel komen, en daarvoor en daarna zou de oorlogsgod Mars gelukkig regeren. Wat het weer tot leven wekken van de grote koning van Angoulême daarmee te maken had, was niet zo duidelijk. Maar dat deed er niet meer toe in een boodschap die voor de rest geen dubbelzinnigheden bevatte.
'En waar gaat de man zonder geheugen altijd zitten?' voegde onze schrandere waarnemer van daarnet eraan toe. 'De man die alleen deze twee regels uit dat kwatrijn van Nostradamus kan uitspreken? Onder de eeuwenoude eik die... jawel!... in de eeuw van Nostradamus nog een jonge sterke eik was... En het was dààr, dames en heren, onder de schaduwrijke kruin van deze jonge eik dat de profeet bij voorkeur ging uitrusten, vlak bij de kruidentuin van Orval, die zo tot zijn verbeelding had gesproken!'
De blinde man zonder geheugen mocht nu wel een naam gekregen hebben, dat betekende nog altijd niet dat hij ook een identiteit gevonden had. Het mysterie dat zijn plotselinge opduiken onder de Dodenpoort vergezelde, werd hiermee niet opgelost. Integendeel, het raadsel werd nog een stuk intrigerender. Op zijn bekende, door zijn handicap veroorzaakte 'tastende' manier stapte de oude monnik voortaan door het leven als 'frater Nostradamus', maar dit betekende nog niet dat hij Nostradamus ook werkelijk wàs.
Er werd natuurlijk druk gespeculeerd over de band tussen 'de blinde vondeling van de Dodenpoort' en de beroemde ziener. Sommigen gingen zelfs zover te stellen dat de frater misschien de reïncarnatie was van de profeet, en dat de zestiende eeuwse Nostradamus in zijn twintigste eeuwse gedaante om één of andere reden naar Orval was teruggekeerd. De bijna rituele wandeling die de frater iedere ochtend maakte, het bankje onder de oude eik dat ooit het geliefkoosde plekje van Nostradamus was geweest, het ene zinnetje dat de frater nog kon formuleren en dat zo uit dat fameuze kwatrijn van Nostradamus was geplukt... Alles leek toch in die richting te wijzen?
Minder fantasierijke geesten stelden dat het wellicht allemaal veel eenvoudiger verklaard kon worden. Of de frater nu een échte frater was of niet, het stond vast dat hij op een kwade dag een slag van de molen moest hebben gekregen. De bliksem was bij hem ingeslagen en had op dat ene zinnetje na zijn geheugen uitgewist, zijn verleden, al wat hij aan kennis had verzameld, zijn volledige 'ik' kortom.
Welke ondoorgrondelijke kracht hem naar de Dodenpoort van Orval had gedreven en hem nu iedere dag weer tot steeds dezelfde wandeling dreef en daarna tot steeds dezelfde eenzame meditatie onder de oude eik? Dat was een vraag waarop zelfs de beste psychiater geen antwoord kon verzinnen. Iemand die het verstand had verloren, redeneerde immers niet meer. Enige logica hoefde men achter de handelingen van frater Nostradamus niet te zoeken, tenzij dan de logica van de waanzin, waarin het voor een gezonde geest nu eenmaal per definitie onmogelijk was door te dringen.
Een mysterie wordt pas een écht mysterie als het vast komt te staan dat het nooit meer op te lossen valt. Wat het mysterie van frater Nostradamus betrof, werd dit stadium bereikt op een zwoele dag in de zomer, terwijl hij onder zijn oude eik zat.
Getuigen verklaarden later dat er al een hele dag elektriciteit in de lucht had gehangen. Zwoegend en zwetend sjokten de toeristen in de drukkende warmte achter hun gids aan. De slimsten onder hen hadden de schaduw en de koelte van de Mathildebron opgezocht. Daar zaten ze niet over de pittoreske plekjes te keuvelen die ze op deze trip al hadden bezocht, maar over het broeikaseffect en of dat iets te maken kon hebben met het gat in de ozonlaag.
Het onweer kwam niet onverwacht, maar de kracht ervan had niemand kunnen voorzien. Plotseling werd alles donker en stak de wind op en begon het in de verte te rommelen. Het volgende ogenblik pletsten de eerste dikke druppels al neer. De toeristen zochten hun toevlucht in de ruïnes van de oude abdij, in de geheime gangen die open gesteld waren voor het publiek, in hun bussen op de parking of in de taverne L'Ange Gardien, op nauwelijks een paar honderden meters van de abdij.
Niemand heeft het écht zien gebeuren. De gidsen hadden de handen vol met hun toeristen, die geen aandacht schonken aan de zonderlinge frater onder zijn oude eik. En de andere paters en fraters zaten veilig in hun nieuwe klooster.
Toen het onweer al op volle kracht woedde, met oorverdovend knallende donderslagen, leek het alsof hemel en aarde tegelijk vergingen. De regen stroomde in beken neer, de wind speelde wild met de kruinen van de bomen en om de haverklap spleet de bliksem een inktzwart geworden lucht in grillige vormen. Maar nog steeds zat frater Nostradamus eenzaam en verlaten onder zijn oude eik.
Blijkbaar is hij op een zeker ogenblik, in het oog van de orkaan, onder zijn eik vandaan gekomen. Hij moet zich in de richting van de Dodenpoort hebben begeven. Waarom? Ook dàt zal wellicht voor altijd een vraag zonder antwoord blijven.
Frater Nostradamus heeft de Dodenpoort niet meer bereikt. Kort nadat het onweer naar andere oorden was getrokken, werden op enkele passen afstand van de eik zijn stoffelijk resten gevonden, in een zwartgeblakerde cirkel met een middellijn van anderhalve meter.
'Geen twijfel mogelijk,' zei de politie. 'De arme man werd getroffen door de bliksem. Hij moet op slag dood geweest zijn.'
De stelligheid van die uitspraak werd al meteen tegengesproken door het uiterst nauwgezette onderzoek dat daarop volgde, naar de precieze doodsoorzaak van frater Nostradamus. Maar aan de officiële verklaring werd geen woord veranderd.
Dood door blikseminslag... Néérgebliksemd...
Du ciel viendra un grand Roy d'effrayeur.
En dat op een onweerachtige dag in juli van het jaar 1999...

Podcast Luisterboeken